(bij grondwerken). Wanneer men uitgegraven grond onder een of ander talud ophoopt, zal dit talud gehandhaafd blijven, zoolang de helling ervan geringer is dan die van het „natuurlijke talud”, hetwelk afhankelijk is van den aard en de vochtigheid van den grond.
Is de helling der ophooging echter grooter en dus het talud steiler dan het natuurlijke, dan zal de grond inkalven, d.w.z. in zoodanige afschuivende of verzakkende beweging geraken tot de helling gelijk is aan die van het natuurlijke talud. Het kan voorkomen, dat een ophooging, die in drogen toestand intact gebleven is, gaat inkalven, wanneer de grond vochtig wordt, daar de helling van het natuurlijke talud voor drogen grond steiler is dan voor vochtigen.
Wanneer de teen van een dijk door eenigerlei oorzaak zijn steun verliest, heeft dit veelal het inkalven van den dijk ten gevolge.P. Bongaerts.