(Verbintenissenrecht). Algemeen. Vergoeding van de schade, voortkomend uit de niet-tijdige nakoming eener verbintenis, is over het algemeen eerst verschuldigd, wanneer de schuldenaar, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is gebleven om die verbintenis te vervullen. De i., ook wel genoemd sommatie, is een handeling, waardoor de schuldeischer den schuldenaar het tot dusver onzekere tijdstip aanwijst, waarop de prestatie moet geschieden, en den schuldenaar voor de nadeelige gevolgen van verder uitstel aansprakelijk stelt; zij heeft het karakter van een waarschuwing van den schuldenaar, aan welker niet-opvolging het rechtsgevolg van gehoudenheid tot schadevergoeding is verbonden.
Naar Ned. recht kan ook zonder i. van den schuldenaar de nakoming der verbintenis of de ontbondenverklaring der overeenkomst wegens ➝ wanprestatie worden gevorderd; zij is alleen vereischt tot het welslagen der schadevergoedingsvordering (vgl. art. 1279 B.W.). Ook dan kan zij achterwege blijven, als zonder zin tegenover een schuldenaar, die zich zóó gedragen heeft, bijv. in dier voege de nakoming der verbintenis heeft geweigerd, dat hij in redelijkheid niet verwachten kan nog gewaarschuwd te zullen worden, of die reeds positieve ➝ contractbreuk heeft begaan, bijv. door een afwijkende of schadelijke waar te leveren, door een bij overeenkomst verboden handeling te verrichten. De i. is eveneens overbodig, wanneer de prestatie, zooals zij was bedoeld, slechts binnen zekeren tijd kon worden verricht (art. 1279 slot) (seizoenartikelen; taxi, besteld met het oog op een bepaalden trein). De i. kan, ook wanneer de prestatie op een bepaalden termijn is bepaald, niettemin zijn vereischt, niet echter, wanneer de verbintenis medebrengt, dat de schuldenaar in gebreke zal zijn door het enkel verloop van dien termijn (art. 1274 slot) (dies interpellat pro homine); dienaangaande beslist de in de overeenkomst neergelegde bedoeling der partijen. Zie ook art. 1662, 1842, 449 en 471 B.W.
De i. moet geschieden door een bevel of andere soortgelijke „akte”, d.w.z., naar de rechtspraak, door een deurwaardersexploit of door ieder geschrift (ook een telegram), bevattende de aanzegging van den schuldeischer aan den schuldenaar, dat hij van dezen op den aangegeven tijd de nakoming der verbintenis verlangt. De schuldeischer moet bij de i., in de vaststelling van den termijn, zoo noodig ook in het verstrekken van gegevens omtrent plaats en wijze van levering, de overeenkomst te goeder trouw uitvoeren; hij mag echter bij den schuldenaar de voorbereidende zorg van een ➝ goed huisvader veronderstellen. I. tot voldoening van een geldschuld kan op zeer korten termijn geschieden. Petit. Naar Belgisch recht moeten bij i. dezelfde principes in acht genomen worden. Het algemeen vereischte der i. werd geschreven in art. 1146 B.W.; een bevel, aanmaning of soortgelijke akte, is de gebruikelijke vorm. Sedert de wet van 1 Mei 1913 geldt dezelfde vorm ook t.a.v. de geldschulden, en doet bijgevolg de interesten wegens vertoef loopen.
De art. van het B.W., die in het Belg. recht gelijkaardige uitzonderingen aannemen als die voor Ned. opgesomd, zijn: art. 1139 in fine, waarbij de schuldenaar in gebreke gesteld wordt door enkel verloop van den bedongen termijn; art. 1146 in fine, wanneer de aard der verbintenis zelf haar nakoming binnen een zekeren tijd noodzakelijk veronderstelt; art. 1145, waarbij de schuldenaar zich door een daad van overtreding zelf in gebreke kan stellen; art. 456, 474, 835, 1378, 1440, 1570, 1652, 1846, 1996, 2001, 2277, waarbij de moratoire interesten van rechtswege verschuldigd zijn, zonder dat daartoe eenige akte noodig zij; de wet van 1 Mei 1913 voorziet ook nog andere afwijkingen t.a.v. geldschulden. Kluyskens.