(Kerkelijk recht), de gewone benaming ter aanduiding van een negatief privilege, beteekent derhalve: een door de bevoegde kerkelijke overheid verleende vrijstelling van een wettelijke verplichting (bijv. C.I.C., can. 422).
I. wordt evenwel ook in den zin van positief (affirmatief) privilege gebruikt, dus in de beteekenis van een gunst, om iets te doen, dat anders verboden is (bijv. C.I.C., can. 638). Schweigman.