noemt men niet zoozeer het onverschillig zijn voor de waarde van den godsdienst en het godsdienstig zijn, als wel het meenen, dat alle vormen van godsdienst (plechtigheden, leer, enz.) even goed zijn. Men onderscheidt het absolute i., dat alle godsdiensten zonder uitzondering, minstens bij bepaalde volken en voor bepaalde tijden, goed acht, indien zij maar aan de menschen voldoen; en het betrekkelijke i., dat het Christendom wel den eenigen waren godsdienst noemt, maar alle Christelijke gezindten als gelijkwaardig beschouwt.
Het i. wordt soms zuiver theoretisch en a priori verdedigd en komt dan vooral voort uit een onderschatting van de waarde van een ware kennis over God; het wordt echter meer voorgesteld als iets, wat practisch onvermijdelijk is bij de verdeeldheid der meeningen op godsdienstig terrein, ook onder de Christenen, waarbij men dan de kenbaarheid van den waren godsdienst onderschat. Beide vormen van i. zijn in strijd met de Kath. leer, dat er, sinds God een openbaring gaf, voor alle menschen slechts een en dezelfde ware godsdienst is.Lit.: v. Noort, De Vera Religione.
Pauwels.