In econ. opzicht is i. a. die arbeid, welke niet voldoet aan deze beide normen:
a) de arbeid brengt iets voort, dat direct of indirect in werkelijke behoeften voorziet, en
b) de verkregen behoeftenbevrediging weegt op tegen de gebrachte offers.
Bij de toepassing van deze normen ter beoordeeling van voorgenomen arbeidsprestaties doen zich echter moeilijkheden voor. Wat zijn werkelijke behoeften? Alle individueel gevoelde of alleen de redelijk en zedelijk verantwoorde? Van Kath. standpunt komen alleen de redelijk en zedelijk verantwoorde in aanmerking (➝ Behoefte). Moeilijk is ook de beoordeeling, of een bepaalde arbeidsprestatie indirect strekt tot behoeftenbevrediging. De behoefte ligt immers in de toekomst en kan zich wijzigen. Het verband met de behoeften is soms verwijderd (bijv. de arbeid van den ambtenaar en den soldaat; de arbeid in werkkampen). Het vooraf afwegen van offers en opbrengst is een andere bron van moeilijkheid en meeningsverschil. Uit dit alles volgt, dat alleen wanneer alle omstandigheden bekend zijn, met voldoende zekerheid kan worden uitgemaakt, of een bepaalde arbeid productief of improductief is.