Het stelsel van de expansiepolitiek, waarin de vsch. staten om militaire of econ. redenen hun invloed of grondgebied trachten uit te breiden. Het i. komt vooral tot uiting in het streven naar hegemonie in een bepaald gebied of zelfs in geheel de wereld.
Dit streven was vooral merkbaar voor den Wereldoorlog, waarvan het de voornaamste reden was (tijdvak van het imperialisme, 1884-1914), nadat Duitschland een koloniale mogendheid was geworden en een politiek van wereldheerschappij begon te voeren: de overbevolking dwong het land immers naar immigratie- en afzetgebieden te zoeken. Daardoor kwam het in conflict met Engeland en de Ver.
Staten, welke resp. het Britsche Rijk en het Amer. vasteland als invloedssfeer wilden behouden. Het Duitsche i. werd geknakt door den Wereldoorlog, die aan de imperialistische politiek van zijn tegenstrevers ten goede kwam.
Na den oorlog begonnen echter nieuwe landen aan econ. i. te doen, nl. Italië in het Middellandsche-Zeebekken en Japan in het Verre Oosten, terwijl de Europ. alliantiepolitiek van Frankrijk nitloopt op een militair imperialisme. [i][/i] Lit.: Friedjung, Das Zeitalter des I. (3 dln. 1918’22); Seillière, La philos. de l’i. (2 dln. 1903-’07).