Illusie of zinsbedrog heeft plaats, wanneer men een ding anders waarneemt, dan het in werkelijkheid is. Bijv. een stok, die gedeeltelijk in het water staat, ziet men als gebroken.
Van zuiver psychologisch standpunt is er geen zinsbedrog of valsche perceptie: de stok wordt inderdaad als gebroken waargenomen. Men kan eerst spreken van i., wanneer men op grond der waarneming een oordeel vormt, „dat de stok gebroken is”.In tegenstelling met de → hallucinatie is voor het optreden van een i. een uitwendige prikkel noodzakelijk. Op alle zintuigelijke gebieden komen i. voor. Hier volgen enkele illusie-gevallen: kleine hoeken worden steeds overschat (zie de figuur van Poggendorff en die van Hering); bij gelijke lengte lijkt het been van een stompen hoek grooter dan dat van een scherpen (zie de figuren van Müller-Lyer); verticale afstanden worden in vergelijking met horizontale overschat (zie afb.); vlakken en vormen, tegelijkertijd waargenomen met andere contrasteerende vlakken en vormen, worden over- of onderschat (zie cirkelfiguur). Een verklaring van de i. is te vinden gedeeltelijk in bouw en werking van de zintuigelijke organen, gedeeltelijk in de wetten van den gewonen waamemingsopbouw.
Lit. : Fr. Roels, Handb. der psychologie (II, 14-25); Th. Rutten, Psychologie der waarneming. Een studie over gezichtsbedrog (1929). v. d. Veldt/Nijssen