Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

IJsland

betekenis & definitie

Island, eiland in den N. Atlantischen Oceaan, 1 000 km van Noorwegen en 360 km van Groenland verwijderd.

Opp. 102 846 km2; ca. 117 000 inw.A) Aardrijkskunde.

Opbouw en reliëf. De grondslag bestaat uit Tertiair bazalt, die waarsch. 3000 m dik is. De opbouw heeft lang geduurd. Tijdens den Ijstijd was IJ. geheel met ijs bedekt. De dalen aan de kust veranderden in fjorden, die voortzettingen hebben in geulen in het plat, waaruit de post-Glaciale daling van het land te zien is. Vooral door de fjorden van het N.W. en O. heeft IJ. een lange kust, nl. 6000 km.

De Z. kust heeft weinig insnijdingen, door smeltwaterafzettingen is het een waterrijke vlakte, onbewoonbaar en onbegaanbaar. Het grootste deel van IJ.is een vulkanisch plateau, 500 à 1000 m hoog, door slenkvorming geleed en door dalen en fjorden versneden. Het is een steenachtig golvend land met vulkaanruïnen, recente vulkanen en tufbergen er bovenop. De tufbreccie-plateau’s vormen in N.W.—Z.O. richting de 1400 à 2000 m hooge hoogte-as van het land en zijn meestal met ijs bedekt. Eén zevende van Ijsland zit onder ijs, één vijftiende is laagland: laagvlakten, kusten, dalen. Hier is het vulkanisch materiaal bedekt door mariene of Glaciale afzettingen en hier en daar door veen en stuifzand.

Vulkanen en gletsjers. Na 874 hebben 20 à 30 vulkanen ca. 140 erupties gehad. Het ergst waren ze in de 14e en 18e eeuw. De grootste verwoestingen werden aangericht in 1783 door erupties uit de Lakispleet, waardoor een groot deel van den plantengroei verwoest werd en één vijfde der bevolking, de helft van het hoornvee en drie vierde van de paarden omkwamen. Er zijn 6 actieve stratovulkanen, waarvan de Askja de grootste en de Hekla de bekendste is. Er zijn 16 actieve schildvulkanen (dyngja), die dunvloeibare lava leveren en middellijnen hebben tot 15 km.

Ze liggen vooral op Reijkjanes en Odadahraun. Verder komen er spleeterupties voor. Hiertoe hooren de grootste historische lava-erupties, bijv. de Laki- en de Eldgjaeruptie. Recente areaalerupties zijn onbekend. Wel hebben het Myvatngebied en de omgeving van Reykjanes tal van dicht bijeenliggende eruptiepunten. Eenige actieve vulkanen liggen onder het gletsjerijs, bijv. de Katla onder de Myrdalsjökull.

Bij een eruptie breekt de gletsjer en smelt het ijs, jökullhlaup. Solfataren, mofetten en geysers zijn als nawerking van het vulkanisme talrijk. Geysers komen vooral voor in het Z.W. bij Haukadalur. De Groote Geyser is er na lange periode van rust in 1935 weer gaan werken. Maar de voornaamste geysers zijn nu de Gryla, de Smidur, de Otherrishola en de Northurhver. De talrijke aardbevingen in Z.W. en N.O. zijn vooral van tectonischen oorsprong.

Wat de vergletsjering betreft staat IJ. tusschen het arctisch landijs en de fjeldvergletsjering van Noorwegen. Het totale gletsjeroppervlak is 13.500 km2. Op de hoogvlakten zijn het plateaugletsjers met kleine gletsjertongen, bijv. Vatna-, Hofs-, Lang- en Drangajökull. Aan de randen komen ook dalen hellinggletsjers voor. De sneeuwgrens ligt in het N.W. op 600 à 600 m, in het Z.O. op 1000 à 1100m.

Klimaat. Ijsland ligt aan de poolzijde van de N.Atlantische depressie en heeft daarom: O. winden, groote luchtdrukschommelingen, stormachtig onbestendig weer. Door den warmen Atlantischen stroom, die het eiland bijna geheel omspoelt, heeft IJ. een positieve anomalie van 9° C. Het drijfijs beïnvloedt in het voorjaar de N. en O. kust in ongunstigen zin. De zomertemp. is laag, de winters zijn betrekkelijk zacht, de regenval is groot maar varieert sterk. Temp. van de warmste en koudste maand: W. kust 9° en—2°C, N. kust 10° en —3° C, binnenland 10° en —8° C.

Neerslag: W. kust 135 cm, Z.O. kust 112 cm. N. kust 30 à 40 cm.

Plantengroei en dierenwereld. 1500 à 2000 km2 hebben een dichten plantengroei van gras, heiden en moerassen; het land van 300 tot 600 m heeft groote oasen met moerassen en op het hoogland komen bij warme bronnen kleine oasen voor met korstmossen, mossen, armeria, silene e.a. Van den bodem is 8 à 10 % veen. Opgaande boomen van 6 à 8 m en struiken van 2 m beslaan een opp. van 600 tot 800 km2, vooral in Fnjoskadal in het N. en bij Ilallormstada in het O. Berk, wilg, jenever- en vogelbes zijn de boomen van IJ. Walvisschen, zeehonden, vossen en vogels zijn de voornaamste dieren. Het rendier is in 1771 ingevoerd en leeft in het wild.

Bevolking. Loop der bevolking: in 965: 60.000 bew., in 1300: 72.000, in 1404 na de pest 50.000, in 1703 60.000, in 1786 na de groote vulkanische uitbarsting 38.000, in 1900: 80.000, in 1936: 117.000. De jaarlijksche toename is 11 /4 %. De voornaamste nederzettingen zijn: Reykjavik (ca. 34.000 inw.), Akureyri (4.500), Hafnafjördur (3.700), Vestmannaeyar (3.600). Er wonen ca. 25.000 IJslanders in Amerika, vooral in Canada. Immigratie is zeer gering: in 1920 was 0,7 % buiten IJ. geboren, vooral in Denemarken en Skandinavië.

In het IJslandsche volk overweegt het Noord-Europ. ras, maar het donkere brachycephale type van Z.W. Noorwegen komt ook hier voor, nog versterkt door de Keltische elementen, die in het volk zijn opgenomen. De dichtheid van bevolking is de kleinste van Europa. Rekent men enkel de 15.000 km2 van het bewoonde gebied, dan is de dichtheid 7 à 8. Het dichtst bewoond zijn de groote vlakte van het Z.W., de vlakten aan de Faxa- en Hunafloi en die van het N.O. Men woont in afzonderlijke hoeven,of in kleine groepjes bij een kerk of in de stadjes aan de kust.

De laatste groeien snel: er woont nu meer dan 40 % der bevolking. Een IJslandsche hoeve bestaat uit eenige lage gebouwen met de breede zijden aaneen en ieder met eigen gevel en dak. Het zijn de woonkamer, ontvangkamer, voorraadkamer enz. Stal, schuur e.a. staan apart. Op een onderlaag van steenen staat een voorgevel van hout en staan wanden van steen, aarde en graszoden. Nu gaat het Skandinavische houten huis deze hoeve verdringen. De kuststeden lijken op Noorweegsche stadjes.

Van de bevolking hoort 991/2 % tot de Luth. staatskerk; haar bisschop woont in Reykjavik. Het land is verdeeld in 272 Luth. parochies. De ca. 300 Katholieken hebben twee kerken; de geestelijke bediening wordt uitgeoefend door 5 priesters van de Ned. provincie van het Gezelschap van Maria (Montfortanen), waaronder 1 IJslander. De apost. vic., bisschop van Holar, woont in Reykjavik. Er bestaat leerplicht van 10 tot 14 jaar. Er zijn 229 lagere scholen en daarnaast bestaat nog een corps van rondtrekkende onderwijzers.

Reykjavik heeft een universiteit, er zijn 3 middelb. scholen, 2 middelb. meisjesscholen, 1 kweekschool, 1 zeevaartschool, 1 handelsschool. In naaste voorbereiding is de bouw van een Carmelitessenklooster te Reykjavik.

Economisch leven. Voornaamste bedrijfstakken:

landbouw 42 %, visscherij 20%, industrie 11 %, handel en verkeer 12%. Het aantal personen, werkzaam in den landbouw, gaat relatief en absoluut achteruit, dat in de visscherij neemt snel toe. De hoeven liggen bijna alle beneden 300 m. In het N.O. gaan ze wat hooger, Mödrudalur, de hoogste hoeve van Ijsland, ligt op 480 m. Om de hoeve ligt de tun, het verzorgde weiland, door een wal omgeven, gemiddeld 5-7 ha. Bij de 6.700 hoeven hooren 30.000 ha tungronden, die 1/3 van alle hooi leveren.

Verder weg liggen de zomerweiden voor de koeien, nog verder het hooiland, dat minder goed hooi levert voor paarden en schapen, en in het binnenland zoeken ’s zomers vrij rondloopende schapen hun voedsel. Veestapel: ca. 35.000 koeien, 699.000 schapen, 45.000 paarden. Er zijn coöperatieve zuivelfabrieken en exportslagerijen. De akkerbouw levert aardappelen en rapen, samen 500 ha, ook rabarber en bessen. Door landbouw- en zuivelscholen gaat het bedrijf vooruit. Bij intensief bedrijf zou IJ. veel meer menschen kunnen voeden.

Aan de visscherij is de snelle opkomst van IJ. te danken. Opbrengst 1903 40.000 t, 1927 13.500 t. De visschersvloot is nu 23.000 t. Men vangt haring in den zomer aan de N. kust , kabeljauw in den winter aan de Z. kust. Verder schelvisch en schol. Kabeljauw wordt verwerkt tot klipvisch met traan en meel als bijproducten, haring wordt gezouten. Uitvoer vooral naar Spanje en Italië.

De mijnbouw levert wat IJslandsch spaat. Steenkool en bauxiet hebben toekomst, bij Reykjavik is goud gevonden.

Invoer: materiaal voor visscherij, manufacturen en kleeding, levensmiddelen, steenkool. Uitvoer: visch en vischproducten, wol en vleesch, eiderdons.

Ijsland heeft een eigen munt, de krona, verdeeld in 100 aurar, met dezelfde pariteit als de Deensche kroon. Het budget beloopt ca. 10 millioen kr., waarvan een groot deel besteed wordt aan wegenbouw. Van de oude wegen zijn nu 650 km voor autoverkeer geschikt gemaakt. Men kan per auto van Reykjavik naar Akureyri en Myvatu. Het Z.O. en N.W. zijn nog het slechtst toegankelijk, maar geen enkele gemeente is zonder telephoon. Er bestaat een geregelde vliegdienst van Reykjavik naar Akureyri.

De staatsschuld bedraagt 11,3 millioen kr.

IJ. heeft geen leger, geen vloot, geen versterkingen.

Administratief is het verdeeld in 16 districten en 8 steden.

Statistieken.

Bevolkingsbeweging Jaren Geboorte cijfer Sterfte cijfer Geboorte overschot

1896-1905 29 17,1 11,9
1906-’15 27 15,2 11,8
19l6-’20 26,6 14,1 12,5
1921-’25 26,3 13,8 12,5
1928 24,8 10,8 14

< >