Augustijn. * 1631 te Verona, ✝ 1704 te Rome. Scherpzinnig theoloog en polemist en veelzijdig geleerde, grondlegger van de nieuwere Augustijnenschool (zie → Augustinisme in de theologie), doceerde theologie te Pesaro, Perugia, Padua en kerkel. gesch. te Pavia, werd door paus Innocentius XII in 1692 gesteld aan het hoofd der Vaticaansche bibliotheek en in 1695 tot kardinaal verheven.
Zijn hoofdwerk: Historia Pelagiana, heeft veel strijd uitgelokt, doch, tot driemaal toe scherp onderzocht, bleef de orthodoxie gehandhaafd en zoowel toen als later (1748 Benedictus XIV) door de pausen met kracht verdedigd. De werken van N. werden door de gebr.
Ballerini verzameld en 1729-’33 te Verona in 4 dln. uitgegeven, waaraan later nog een 5e dl. (o.a. 204 brieven) werd toegevoegd (Mantua 1741). Claesen.Lit.: Ossinger, Bibl. Aug. (631 634); Dict. de Théol. Cath. (XI, 796-802); Lex. f. Theol. u. Kirche (VII).