Harnas - 1° Krijgskunde.
a) De lichaamsbedekking van krijgslieden. Het Grieksche pantser, de thorax, eerst waarsch. een, met metalen platen beslagen, leeren buis, bestaat bij Homerus reeds uit een metalen voor- en achterplaat. Bij de Romeinen was de eerste vorm van leer (lorica). De oorspr. Germ. vorm was vervaardigd van dierenhuiden, bedekt met houten schubben of paardenhoeven (dgl. uitrustingen deden het woord „schobbejak” ontstaan); later kwamen de maliënkolders, uit ijzeren ringen samengesteld. In zijn volledige ontwikkeling bestond het h. (zie figuur) uit helm, halskraag (halsberg), diverse armen beenstukken, borst- en rugplaat, schouderstukken en schootstuk. Men legde zich in de M.E. en den Renaissance-tijd bijzonder toe op het kunstig smeden en versieren van h. (Milaan). Deze volledige h. werden tot in de 17e eeuw gedragen. De → helm bleef tot nu toe in gebruik; het borstkuras, nog langen tijd als gevechtsuitrusting gehandhaafd (kurassiers, dragonders), is ten slotte vnl. deel van de parade-dracht der ruiterij geworden.
Lit. : G. R. Maurice Maindron, Les Armes.
b) Draaggordel van singelband van groote breuksterkte, ter bevestiging van luchtvarenden aan een → valscherm. Alle vrije einden van het h., dat door middel van gespen pasklaar gemaakt kan worden voor elk postuur, komen in één punt (het slot) samen, zoodat men zich bij het neerkomen op water, of bij landing met zwaren wind, met één handbeweging van het harnas en daarmede van het valscherm bevrijden kan. Koppert
2° In de textiel is harnas een noodzakelijk onderdeel van den Jacquardweefstoel, met behulp waarvan de Jacquardmachine de kettingdraden (schering) beweegt voor de vervlechting met de inslagen. H. is meestal in gebruik voor het weven van groote patronen, wanneer deze niet meer met schaften geweven kunnen worden. Het h. bestaat uit een groot aantal touwtjes, die vanaf de Jacquardmachine, die zich boven op het weefgetouw bevindt, volgens bepaalde rangschikking naar beneden hangen. Op korten afstand boven het weefvlak zijn de touwtjes enkel door de openingen van het koorblad geleid. Aan het einde van het touwtje is een hevel vastgeknoopt, met onderaan een ijzeren draad, die het touw strak moet houden. Iedere hevel bezit in het midden een opening (maillon), voor het opnemen van een kettingdraad. De hevels kunnen afzonderlijk bewogen worden. Schroeder