Harmonie - (< Gr. harmonia = samenvoeging)
1° in de muziek bij de Oude Grieken de naam voor het evenwicht en de orde der toonopvolging; vanaf de M.E. wordt het woord gebruikt voor het begrip samenklank en (in engeren zin) bepaaldelijk voor de consonantie. H. heet ook het blazersorkest, bestaande uit de → fanfare-instrumenten met toevoeging van fluiten, hobo’s, clarinetten en soms fagotten, waarvan dan de clarinetten in overwegend aantal vertegenwoordigd zijn, nl. als es-clar. en 4 of 5 partijen bes-clarinet. Vgl. → Harmonieleer en ook → Militaire muziek. de Klerk
Harmonie der spheren. Vlg. de → Pythagoreërs brengen de planeten bij hun beweging om het centrale vuur een toon voort. Deze tonen vormen te zamen de h. der s. Dat ze niet hoorbaar zijn, komt door hun voortdurende aanwezigheid. De theorie van de h. der s. is tot na de M.E. blijven bestaan en is in bijzonderheden uitgewerkt door Kepler in zijn Harmonices mundi. Reesinck
2° In de bouwkunst verstaat men onder harmonie de zuivere onderlinge verhouding van de onderdeelen van een bouwwerk. Er moet dus aanwezig zijn een verscheidenheid van vormen, van ramen, muurvlakken, lijstwerken en andere onderdeelen van een bouwwerk, welke te zamen een goed geproportioneerd geheel geven. Indien de verhoudingen van elk onderdeel op zichzelf goed zijn, de vlakken door lijstwerken, pilasters, raamen deuropeningen op goede wijze zijn verdeeld en daardoor een prettig aandoende verdeeling van dragende of steunende deelen en opengewerkte vullende decoratieve vlakken is bereikt, wanneer de verhouding van de hoogte t.o.v. de breedte van de muren en van deze t.o.v. het dak en verder de kleuren juist zijn gekozen en daarenboven het bouwwerk goed in de omgeving geplaatst is, dan heeft men h. bereikt (→ Compositie, sub 2°). Thunnissen
Lit.: Jan Stuyt, Bouwk. Compositie (1933).
3° Acte van Harmonie of overeenstemming tusschen de Zeven gewesten der Republiek, is het besluit der Staten-Generaal van 31 Mei 1670, waarbij ook Zeeland, Friesland en Groningen zich aansloten bij het Eeuwig → Edict, nadat reeds in Jan. 1669 Gelderland, Utrecht en Overijsel hun instemming met Holland’s maatregel hadden betuigd. De gewesten gaven ten slotte toe, wijl hun weigering slechts ten gevolge had, dat aan den prins de toegang tot den Raad van State onthouden bleef. J. D. M. Cornelissen.
4° Zie ook → Harmonisch.