(Memling), schilder, waarsch. van Duitsche afkomst. *Ca. 1433, werkzaam te Brugge, ♱ 11 Aug. 1494 aldaar. Leerling van Rogier, wiens werk M.’s kunst zijn leven lang beheerscht heeft; daarnaast onderging hij sterke invloeden van Bouts en H. v. d. Goes.
M. hoort tot die figuren in de kunst, die haar bestaan en ontwikkeling danken aan eenige groote meesters, in wier midden zij leven. Hij was een schilder, die zonder oorspronkelijkheid op handige, charmante en ook zeker begaafde wijze allerlei motieven, die hij links en rechts aan zijn geniale tijdgenooten ontleende, wist te verwerken tot een aangenaam geheel. Hiermede wist hij (en weet hij nog!) vóór alles den smaak van het groote publiek te treffen, en zijn belooning bestond dan ook in een zee van opdrachten, die hem tot aanzienlijke welvaart brachten.
Men kan in bijna alle schilderijen van M. heele onderdeelen van composities terugvinden, die hij zonder den minsten schroom voor plagiaat elders ontnomen heeft. Bekijkt men zijn Madonna’s en engelfiguren aandachtiger, dan ziet men ook, dat in stede van de spanning, van diepe menschelijkheid of innigheid, die men in deze voorstellingen bij Rogier, Bouts of v. d. Goes aantreft, bij hem slechts oppervlakkigheid en leegheid, schuil gaand onder aangename uiterlijkheid, te vinden is.
Zijn portretten, die ongetwijfeld het beste deel van zijn oeuvre uitmaken, bekoren door hun charme, maar ontberen eveneens psychische diepte. Een objectief oordeel verwijst zijn persoon naar de epigonen; hij heeft op knappe, bekorende wijze de groote gegevens der Vlaamsche Primitieven gerecapituleerd; iets nieuws in de lijnen der ontwikkeling heeft hij niet gebracht.
Het eenige persoonlijke element is alleen een zekere teederheid van sentiment, een zachtaardige liefelijkheid, die ook zijn overigens fijn en beschaafd kleurengevoel beheerschen.
Hij moet uiterst productief geweest zijn en talrijk zijn de werken, die thans nog van hem over zijn. Zie afb. 6 op de pl. t/o kol. 417 in dl. IV; zie de pl. t/o kol. 480 in dl.
VII, t/o kol. 160 in dl. XIV en t/o kol. 336 in dl. XV.Lit.: M. J. Friedländer. Alt Niederländische Malerei (VI).