Handvleugeligen - (Cheiroptera), nachtelijke zoogdieren met een vliegvermogen. De voorste ledematen zijn de vliegorganen; de beenderen van den benedenarm en de middelhand (behalve van den duim) en de vingers (behalve de duim) zijn zeer lang.
Tusschen deze en de achterpooten en tusschen deze laatste is de teere, zeer gevoelige vlieghuid uitgespannen. Alleen de duim en de teenen hebben klauwen.
Het gezicht is slecht ontwikkeld. In de gematigde streken eten zij insecten, in de tropen komen ook vrucht-etende soorten met stompe tanden voor.
Tot de laatste behoort de vliegende hond of kalong (Pteropus celaeno Herm.) uit O. Indië, met een vlucht van 1,5 m.
De eerste verdeelt men in de families bladneuzen, hoefijzerneuzen (Rhinolophidae) en gladneuzen (Vespertilionidae). De hoefijzerneuzen hebben zenuwrijke aanhangsels op den neus en voeden zich, behalve met insecten, ook met het bloed van zoogdieren.
In Limburg komen zeldzaam voor: de groote en kleine hoefijzerneus (Rhinolophus ferrum equinum Schr. en Lipposideros Bech.). Van de Ned. gladneuzen is de dwergvleermuis (Pipistrellus pipistr.
Schr.) de algemeenste. De groote laatvlieger (Eptesicus serotinus Schr.) en de grootoorvleermuis (Plecotus auritusL.) komen ook overal voor. Keer.