Handteekening - Ned. Recht. Onderhandsche geschriften, vooral wanneer zij rechtshandelingen bevatten, worden meestal eigenhandig onderteekend door dengene, die de verantwoordelijkheid voor den inhoud draagt; deze onderteekening (handteekening) geschiedt door het schrijven van den familienaam.
De wetgever stelt hier en daar de h. verplicht (bijv. art. 1915 B.W.) en veronderstelt en erkent ze op vele plaatsen (art. 1911 B.W. vlg.; art. 176 vlg. Rv.; art. 11 vlg. Zegelwet).
De jurisprudentie heeft voor enkele gevallen bepaald, wat niet onder h. kan worden verstaan; een enkele paraaf is niet voldoende (H.R. 17 Dec. 1885, W. 5251; 6 Mei 1910, W. 9025); met een kruisje kan men niet volstaan, ook niet bij medeonderteekening van getuigen (H.R. 21 Jan. 1898, W. 7078). In het alg. wordt een facsimile der h. (bijv. een stempel) voldoende geacht (H.R. 2 Febr. 1920, W. 10535; zie ook Zegelwet art. 13).
De gehuwde vrouw of weduwe teekent met haar eigen familienaam; in de practijk wordt het ook voor voldoende gehouden, als zij teekent met den naam van den man, waarvoor haar eigen voorletters en het woord „mevrouw” of „weduwe” is geplaatst.
Hij, tegen wien men zich op een onderhandsch geschrift beroept, is verplicht zijn schrift of zijn h. stellig te erkennen of te ontkennen (art. 1913 B.W.). Bij ontkenning schrijft de wet een speciale procedure voor, nl. de valschheidsprocedure (art. 1914 B.W. en 176 vlg. Rv.). Zie verder. ➝ Valschheid in geschrifte.
Daar hetgeen regelmatig boven de h. is opgenomen, geacht wordt door den onderteekenaar te zijn verklaard of gewild (bijvoegingen en doorhalingen moeten aan den kant worden goedgekeurd met paraaf), zal de ontkenning practisch meestal de h. betreffen. Bronsgeest. Belg. Recht. Een acte is door iemand onderteekend, wanneer hij er zijn voornaam en familienaam onder geschreven heeft, op de manier waarop hij het gewoonlijk doet. Een kruisje of ander merk, al of niet vergezeld van onderteekeningen van getuigen-ad-hoc, is dus onvoldoende; een facsimile der handteekening, bijv. een stempel, is eveneens van onwaarde.
De h. moet, om kracht aan de onderhandsche acte te verleenen, door de partij erkend worden of in rechte echt worden bevonden. De procedure tot onderzoek naar de echtheid van het geschrift is geregeld door art. 193 vlg. van het W. v. B. Rv. Kluyskens.