Handschoen - Reeds in de Oudheid moet de h. bekend zijn geweest. Homerus en latere Gr. schrijvers spreken evenzeer over den h. als Rom. auteurs.
In de vroege M.E. was de h. niet in afzonderlijke vingers ingedeeld; wel was hij rijk versierd. Bij de wapenrusting ontbrak de h. nimmer, eerst van maliën, later van leder, op den rug bedekt met metalen platen.
Speciaal is nog te noemen de h. van zwaar leder, welke bij valkenjachten werd gebmikt ter bescherming van de hand, waarop de valk rustte. Sedert de late M.E. kwam de h. ook bij dames voor en weldra werd hij door borduurwerk, edelgesteenten enz. van uitzonderlijke kostbaarheid, vooral in de 16e eeuw.
Ook geparfumeerde handschoenen kwamen toen herhaaldelijk voor. De h. waren, zoowel voor mannen als voor vrouwen, gewoonlijk van breede, rijk bewerkte polskappen voorzien, welke met kant omzoomd en soms met lint doorregen waren.
In de 16e e. werd aan de rugzijde de h. vaak met splitten versierd.In de middeleeuwsche rechtspraak werd de h. als symbolisch pand gebruikt. Misschien is daarmede verwant het gebruik, het toewerpen van den h. als uitdaging te beschouwen. v. Thienen. Liturgische handschoenen kwamen ca. 900 in gebruik (Frankrijk), eerst van wit linnen (sinds 12e e. versierd op rug en langs boord), dan (13e e.) van zijde, eindelijk (14e e.) in verschillende, liturgische kleuren. Hun gebruik, eerst voorbehouden aan bisschoppen, breidde zich spoedig uit tot kardinalen en abten (12e e.). Abten ontvangen ze, evenals bisschoppen, bij hun wijding. Het gebruik ervan is beperkt tot de Voormis (oude Rom. gewoonte); in het Oosten is het onbekend. ➝ Gewaden (liturgische). Louwerse.