Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Haften

betekenis & definitie

Haften - (Agnatha), orde van insecten, waarvan een 50-tal soorten in Ned. voorkomen; de bekendste worden ondergebracht bij de fam. der eendagsvliegen (Ephemeridae). Door de onderzoekingen van Jan Swammerdam werd het leven der haften bekend.

De larven leven op den bodem van rivieren, kanalen en plassen. Na een ontwikkeling van enkele jaren kruipen zij langs een rietstengel omhoog en vervellen tot een zgn. subimago, dat reeds vleugels draagt, maar nog niet vliegt.

Na enkele dagen vervelt dit tot een volwassen insect of imago, dat twee paar vliezige, teere, dichtgeaderde vleugels draagt en aan het achterlijf drie lange, behaarde aanhangsels. De h. verschijnen op bepaalde zomeravonden, elk jaar omstreeks denzelfden tijd, in groote zwermen boven het water, paren in de lucht en sterven dan spoedig, soms na enkele uren, uiterlijk na eenige dagen, nadat de eieren op het water zijn afgezet.

Bekendste soort: het gewone haft (Ephemera vulgata), lang 17-18 mm, donkerbruin met oranjegele vlekken op het achterlijf. De voorste vleugels zijn driehoekig en doorschijnend.

Het gewone oeveraas (Palingenia horaria) is grootendeels melkwit, de vleugels zijn ondoorzichtig. Omstreeks midden Juni vliegt in de buurt van de groote rivieren in Ned.

Palingenia longicauda, een soort oeveraas met grijsbruine vleugels, dat in Limburg, door turfvuur aangelokt, in groote hoeveelheden wordt gevangen om als aas bij het visschen te dienen. M. Bruna.

< >