Häckel - Ernst, Duitsch natuuronderzoeker; * 16 Febr. 1834 te Potsdam, ✝ 9 Aug. 1919 te Jena. Hij studeerde medicijnen, doch gaf spoedig de voorkeur aan de zoölogie.
In 1856 werd hij assistent van Rudolf Virchow en bekleedde van 1865 tot 1908 den leerstoel voor dierkunde te Jena, waar hij in 1886 het professoraat in de phylogenetische zoölogie stichtte, in 1908 het phylogenetisch museum tot illustratie van zijn afstammingstheorie oprichtte en in 1912 het Häckel-Archiv voor ontwikkelingsleer aanlegde. Hij ondernam een groot aantal reizen, vooral met het oog op de studie van de lagere zeefauna en beschreef in prachtig geïll. monographieën enkele holtedieren (Coelenterata) als sponsen, kwallen, medusen en eveneens enkele straaldiertjes als vertegenwoordigers van de eencelligen (Protozoa).
Niet alleen was hij een hoog begaafd natuurvorscher, doch zijn schrijftrant verraadt tevens een fijnzinnig kunstenaar. Zijn alg. bekendheid dankt H. echter vooral aan de populaire geschriften, waarin hij zijn persoonlijke opvattingen omtrent de afstammingstheorie heeft weergegeven.
Darwin’s boeken, die bij het begin van de professorale loopbaan van H. verschenen, hadden een geweldigen invloed op zijn wereldbeschouwing; ongelukkig interpreteerde hij het Darwinisme op vaak eenzijdige wijze en meende in de evolutietheorie een niet te overbruggen tegenstelling te zien met de Kath. leer omtrent het ontstaan van de levende organismen. H. is de grondlegger van het → Monisme; in 1866 verkondigde hij in zijn werk „Generelle Morphologie der Organismen” een nieuwe leer over de zelfwording van het leven (generatio spontanea).
Op zijn „Natürliche Schöpfungsgeschichte” (1868, 1923), die niet van fantasie is vrij te pleiten, doch bij de massa een ongekenden bijval mocht oogsten, volgde in 1874 zijn „Anthropogenie”, waarin hij zijn hypothese over den oorsprong van den mensch een wetensch. tint trachtte te geven. Toen H. in 1878 zijn afstammingsleer in het schoolprogramma wilde invoeren, vond hij een ernstigen tegenstander in zijn oud-prof.
Rudolf Virchow, die in naam der wetenschap verzet aanteekende en de leer, zooals ze door H. werd voorgestaan, een „kluwen van onbewezen hypothesen” noemde. De → biogenetische grondwet waarop de Duitsche zoöloog Fritz Müller het eerst op voorzichtige wijze had gewezen, werd door H. tot een biologisch dogma verheven en als volgt geformuleerd: de Ontogenese (de embryonale ontwikkeling van het individu) is een erfelijk gedetermineerde, door → aanpassing gemodificeerde herhaling van de phylogenese (ontwikkeling van de soort in den tijd).
Dat elk embryo, om tot een volwassen individu uit te groeien, de verschillende morphologische stadia van het evolueerend geslacht, zooals H. dit heeft voorgesteld, opnieuw zou doormaken, is een bewering, die sinds lang door de embryologische wetenschap werd ontzenuwd.
Zijn bij uitstek materialistische levensbeschouwing vulgariseerde H. in zijn werk „Die Welträtsel” (1899,1928), dat 25 vert. kende, verder in „Lebenswunder” (1904) en „Kristallseelen” (1917).
Het groot succes, dat zijn populair geschreven werken mochten boeken, bracht H. er toe in 1906 den Monistenbund te stichten. Aan min gevorderden wordt het philosophisch getint werk van Hackel liefst niet in de hand gegeven.Verdere werken: Die Radiolarien (4 dln. 1862); Entwicklungsgesch. der Syphonophoren (1869); Biolog. Studien (1870-’77); Die Kalkschwämme (3 dln. 1872); Das System der Medusen (1879); Anthropogenie (1874, 1910); Systemat. Phylogenie (1894); Aus Insulinde (1901); Kunstformen der Natur (1904); Freie Wissenschaft und freie Lehre (1878; een antwoord op de rede „Die Freiheit der Wissenschaft im modernen Staat”, die R. Virchow te München tegen H. had gehouden). — Lit.: E. Wasmann, H.’s Monismus eine Kulturgefahr (1919); H.’s Briefwisseling met Franziska von Altenhausen (1929). Dumon.