Gutland - Landstreek, die zich over het grootste gedeelte van het groothertogdom Luxemburg uitstrekt, ten Z. van den Noordelijk gelegen → Oesling. Opp. ca. 1 760 km2, ruim 221 000 inw.
Een lijn, die ten N. loopt van Redange, Ettelbrück en Diekirch, duidt de Noordelijke grens aan van het Gutland. De streek begint, waar de Primaire rotsvormingen van de Ardennen of Oesling verdwijnen en vervangen worden door Secundaire nederzettingen, die tot het Trias en Lias behooren en vnl. zijn opgebouwd uit zandsteen, klei en mergel.
De natuur is niet zoo ruw als in den Oesling en het klimaat is er veel zachter. Het is het vruchtbaarste gedeelte van het groothertogdom en men treft er heerlijke uitzichtspunten aan, die door de toeristen druk bezocht worden.Men kan er de vlg. landschappen onderscheiden:
1° De cuesta’s en hun insnijdingsdalen, die evenals in Lotharingen eigenaardige landvormen vertoonen. De belangrijkste bergrand is die, welke uit Z. België komt en ongeveer van Aarlen over Mersch naar Echternach loopt. In deze zandsteenlagen hebben de rivieren vaak diepe, schilderachtige dalen ingesneden; de Alzette bijv. in de omgeving van de stad Luxemburg, waar men een diep dal kan bewonderen met machtige, haast loodrechte oevers, waar dikke sedimentlagen opeengestapeld aan het licht komen. De mooiste effecten zijn echter door verweering en erosie ontstaan in de omstreken van Echternach: te midden van uitgestrekte bosschen storten de wilde riviertjes over de gesteenten en vormen talrijke waterversnellingen; elders werden smalle steildalen uitgezaagd of rotsblokken geïsoleerd ; ook werden de zandsteenen soms tot een chaos omgewoeld.
2° Het landbouw plateau, met zand-, klei- of mergelachtige aarde bedekt en dat ondiepe dalen draagt, die vaak tot weilanden werden omgewerkt. Men treft er talrijke dorpen aan met veel boomgaarden en uitgebreide landbouwvelden; de dorpen zijn dikwijls gescheiden door beboschte strooken en langs de wegen zijn vaak fruitboomen geplant. Het cultuurland bedraagt gewoonlijk ⅔ van de totale oppervlakte. Men wint hier niet enkel graangewassen, er wordt ook druk aan veeteelt gedaan. Er komen minder schapen voor dan in den Oesling, daarentegen meer varkens. Ook de paardenfokkerij is hier veel meer ontwikkeld dan in het N. Door een moderne inrichting van de zuivelindustrie werden de bestaansmiddelen van de boeren aanzienlijk verbeterd. De boomgaarden brengen vooral appels, peren, pruimen en kersen voort. Verder dienen vermeld de groententeelt, nl. in de omgeving van Beaufort, en de rozencultuur, vooral in de omstreken van Luxemburg.
3° De wijnvelden. Deze strekken zich uit in de vallei van de Moezel. Er worden ook druiven gewonnen in het dal van de Sauer, maar de belangrijkste wijnvelden liggen in de kantons van Remich en Grevenmacher, waar sommige dorpjes uitsluitend daarin hun bestaan vinden, bijv. Wormeldange, Remerschen, Wellenstein. Ter oorzake van de Noordelijke ligging dezer wijnvelden is de opbrengst steeds zeer wisselvallig. In 1875 bedroeg ze 129 500 hl; in 1879:8 500 hl; in 1906: 27 000 hl; in 1908:142 000hl; in 1924: 136 460 hl; in 1929: 110 770 hl; in 1930: 38 380 hl; in 1931: 85 470 hl; in 1932: 39 150 hl.
In het Z.W. van het G. krijgt het land een nieuw kenmerk dank zij de aanwezigheid van ijzerertslagen; → Esch a. d. Alzette; Luxemburg (Groothertogdom, sub: Algemeen).
Lit.: Uitg. v. h. statistisch ambt, te Luxemburg; N. Ries en R. Hausemer, Le Beau Pays de Lux. (Ed. luxemb., R. Hausemer, Luxemburg); A. Demangeon, Belgique, Pays Bas, Luxembourg in Géogr. Univ. (Parijs 1927). V. Asbroeck