Guercino - (eigenlijk: Giov. Francesco B a r b i e r i), Ital. schilder, ✝ 8 Febr. 1591 te Cento, ✝ 22 Dec. 1666 te Bologna; zeer vruchtbaar, wist op virtuooze wijze allerlei invloeden tot iets nieuws te verwerken.
Hij maakte talrijke verdienstelijke fresco’s en schilderijen en ontelbare, vaak schoone, teekeningen. In zijn latere werk verviel hij tot een hol maniërisme.Lit.: Schmerber, Ital. Malerei im 17. Jhdt. (1906). Schretlen Guereza (Colobus), een geslacht der fam. der meerkatachtigen (→ Aap), dat zeer in uiterlijk van de andere apen verschilt. Hun voedsel bestaat uit bladeren, die zij op de boomen zoeken en eten. Het geheele hoofd is volkomen glad en roodachtig zonder verlengden snuit en maakt daardoor een menschelijken indruk. De maag is geheel voor plantaardig voedsel ingericht en herinnert door haar bouw aan die der herkauwers.
De hoeveelheden, daarin aanwezig, zijn enorm: 5 pond bij een lichaamsgewicht van 15 pond. Urenlang zitten zij traag hun voedsel te verteren. Zij hebben een slanke, magere gestalte met een langen staart en lange leden; de achterste pooten zijn langer dan de voorste, wat bij de smalneusapen anders niet voorkomt. Dit geeft het lichaam een eigenaardige houding; hier en daar loopen zij rechtop op de achterpooten. De mooiste soort is de witstaart-guereza of Mbega (C. caudatus Thos); deze bezit een zwarten pels met opzij een rij van buitengewoon lange witte haren: de staart is geheel wit en als een paardenstaart behaard; de kop krijgt een eigenaardig aanzien door ’t langwerpige, wit omrande aangezicht.
Keer Otto von Guericke Duitsch natuurkundige; * 20 Nov. 1602 te Maagdenburg, ✝ 11 Mei 1686 te Hamburg. Zoon van een Maagdenburgsch patriciër; studeerde rechten te Leipzig, Helmstedt, Jena en Leiden, in welke laatste plaats hij overging tot wis- en natuurkunde. Na de verwoesting van Maagdenburg werkte hij krachtig aan den heropbouw en werd in 1646 burgemeester, welk ambt hij in 1681 neerlegde. De oude strijd over „horror vacui” deed hem besluiten de leege ruimte te onderzoeken, wat hem tot de uitvinding van de luchtpomp bracht (ca. 1652). In 1654 vertoonde G. deze op den Rijksdag, later aan den keizer. Hierbij deed hij de bekende proef met de zgn.
Maagdenburger halve bollen, twee halve bollen van ong. 45 cm middellijn, die na leeggepompt te zijn, met 16 paarden van elkaar moesten worden getrokken. In 1661 construeerde hij een manometer, in 1663 een eenvoudige electriseermachine, waarmee hij de electrische afstooting, geleiding en inductie onderzocht. In 1663 voltooide hij zijn groote werk: Experimenta Nova Magdeburgica de Vacuo Spatio, etc., ten gevolge van de troebelen eerst in 1672 te Amsterdam verschenen. J. van Santen