Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Grootbedrijf

betekenis & definitie

Grootbedrijf - Ten gevolge van de vele uitvindingen op technisch gebied, vooral in de laatste eeuw gebracht, zijn vele ondernemingen zoodanig uitgegroeid, dat men in tegenstelling tot de ondernemingen van kleinere afmetingen over g. is gaan spreken. Thans kent men dan ook het g. in handel en industrie.

Bovengenoemde uitvindingen hebben de verhouding tusschen de kapitaalkosten en de exploitatiekosten, alsook die tusschen de vaste en variabele kosten zoodanig gewijzigd, dat de ondernemer meer nog dan vroeger baat heeft bij een zeer groote productie. Al is ook bij de huidige kostenverdeeling de productie aan bepaalde grenzen gebonden, toch is het bedrijfsoptimum ingevolge deze uitvindingen in vele gevallen aanzienlijk hooger gekomen.

Bovendien zijn de marktverhoudingen ten gevolge van de enorme wijzigingen op het gebied van het transport en de daaruit voortvloeiende verlaging van de transportkosten sterk gewijzigd en kan voordeeliger dan vroeger op een plaats geproduceerd worden. Ten slotte heeft het algemeene streven naar concentratie in het bedrijfsleven, hetgeen o.a, in de vorming van concerns, kartels en trusts tot uiting komt er toe geleid het g. in de hand te werken.

Tegen het g. zijn vsch. bezwaren gerezen, zoowel van econ. als van socialen aard. Van econ. aard in zooverre het g. zoodanig kan uitgroeien, dat te hooge eischen aan de leiding worden gesteld.

Bij het wegvallen van een leider ziet men dan ook wel een ineenstorting, die soms vrij plotseling, soms meer geleidelijk plaats heeft. Bezwaren van soc. aard ontstaan vnl. doordat de afstand tusschen de leiding en de ondergeschikten wordt vergroot en doordat het aantal zelfstandige personen sterk afneemt.

In den detailhandel ziet men, dat in het grootbedrijf geen geringer aantal menschen werkzaam is als in een groep zelfstandige winkels met een gelijken omzet. Wel is het gevolg, dat de personen, die in de maatschappij tot den zgn. middenstand behooren, hier vrijwel worden uitgeschakeld, zoodat tusschen de enkele groote en kapitaalkrachtige leiders en de groote groepen van lager personeel slechts weinig en wel onzelfstandige personen zijn ingevoegd.

Hetzelfde ziet men bij het g. in de industrie. Waar de econ. verhoudingen in vele gevallen het ontstaan van het g. hebben bevorderd en ook thans nog in die richting werken, is het om sociale, doch ook om econ. motieven wenschelijk voor de alg. welvaart van een land, dat ook de kleine en middenbedrijven met een particulier karakter zoowel in de industrie als in den handel blijven bestaan. de Quay.

< >