Groenwieren - (Chlorophyceeën) vormen een klas van wieren, waarbij in de cellen naast het bladgroen geen andere kleurstof voorkomt. In de cellen, die afzonderlijk leven of kolonies vormen, komen een of meer kernen voor.
De vermeerdering heeft langs ongeslachtelijken weg plaats door beweeglijke of onbeweeglijke cellen, terwijl deze laatste ook dikwandig kunnen zijn en de akineten ( Gr. akinètos = onbeweeglijk ) of rustende cellen vormen. Langs geslachtelijken weg vermeerderen zij zich door paring van beweeglijke cellen of door versmelting van beweeglijke mannelijke cellen met onbeweeglijke vrouwelijke cellen.
De cel, die daaruit ontstaan is, vormt meestal eerst weer beweeglijke cellen, die het aanzijn aan een nieuwe plant geven.De g. komen vnl. in zoet water voor. Alleen van de fam. der Chaetophoraceeën en Ulvaceeën komen vsch. soorten in de zee voor. Verder vindt men g. in symbiose met zwammen als → korstmossen. Ook komen zij voor in de weefsels van hoogere planten, op boomen en steenen en op vochtigen grond. De eencelligen en zwevende kolonies in het water zijn het voornaamste bestanddeel van het plankton.
Tot de g. behooren de groepen van zwevende soorten Volvocales en Protocooccales, en de thallus-vormende Ulotrichales, Siphonocladiales en Siphonales. Bouman.