Groensysteem - (bouwk.), het complex van onbebouwde, begroeide terreinen en weiden in een → uitbreidingsplan of → streekplan, vnl. dienende voor recreatie in den meer uitgebreiden zin.
Vroeger bepaalde men zich in den regel tot aanleg van enkele parken en plantsoenen, welke met de kerkhoven en wellicht enkele beplante singels het geheele, weinig of niet samenhangende g. vormden. Met de sterk vermeerderde behoefte aan ontspanning in de open lucht en buiten de bebouwingssfeer eenerzijds, en met het gaandeweg moeilijker bereikbaar en toegankelijk worden van de vrije natuurgebieden anderzijds, kwam de noodzaak op om sport- en speelvelden, openluchtbaden, enz. en ook volkstuinen e.d. tusschen of althans nabij de groote stadsbebouwing aan te leggen. Met de ontwikkeling van den → stedebouw kwam daarbij het inzicht, dat al deze terreinen organisch behooren te worden ingepast in de structuur van het geheele uitbreidingsplan, en verder, dat dgl. open gebieden het best tot hun recht komen, wanneer ze tot min of meer aaneengesloten complexen worden vereenigd, welke bijv. weer onderling verbonden kunnen worden door beplante singels of andere groenstrooken. Op deze wijze ontstaat eerst een g. in den eigenlijken zin, waarin ook andere groote open terreinen als vliegvelden, begraafplaatsen, renbanen, enz. kunnen worden opgenomen. Aanbevolen wordt, om het g. zooveel mogelijk in verbinding te brengen met het onbebouwde gebied buiten de stad, bijv. door de groene gebieden te groepeeren in straalsgewijze rond het centrum gerangschikte strooken, welke naar den buitenrand toe ruimer en breeder worden en onderling weer verbonden worden door groengordels. In de praktijk, bij het ontwerpen, zal gewoonlijk vrij ver van deze theoretische richtlijnen moeten worden afgeweken, ten einde rekening te houden met de in elk voorkomend geval weer anders liggende gegevens en bijz. omstandigheden, zooals de ligging van bestaande parken, buitenplaatsen en aan natuurschoon rijke terreinen, die voor opnemen in het g. in aanmerking komen.
In vele gevallen zal, vooral aan den buitenrand van de bebouwing, om de noodige openheid te verkrijgen, ook gewoon agrarisch gebied als weilanden en akkers in het g. moeten worden opgenomen, waarbij dan maatregelen moeten worden getroffen om het behoud daarvan in dezen toestand te verzekeren. Deze laatste noodzaak zal zich dikwijls in nog sterkere mate voordoen bij een streekplan, waar het g. zelfs overheerschend uit landerijen kan zijn samengesteld. v. Embden.