Gratianus - 1°. Romeinsch generaal; hoveling van keizer Diocletianus; vader van de latere keizers Valentinianus I en Valens.
2°. Flavius, keizer van Rome, 375-383; * 359 te Sirmium, ✝ 383 te Lyon. Zoon van Valentinianus I. Reeds in 367 tot Augustus benoemd. Hij werd de Maecenas van den dichter Ausonius en zijn familie. Hij bevoorrechtte de stad Rome, doch hield bij voorkeur verblijf te Trier. G. was een diep overtuigd Christen, die aan het zieltogende heidendom den genadeslag trachtte te geven. Daarbij had hij als adviseur den grooten bisschop van Milaan, den H. Ambrosius. De aloude waardigheid van pontifex maximus legde hij neer. De Arianen bestreed hij. Het beeld der godin Victoria deed hij, onder sterke protesten, uit het senaatsgebouw verwijderen, bevestigde paus Damasus tegen zijn mededinger Ursinus, breidde de rechtsmacht der orthodoxe bissch. uit. Ook den clerus verschafte hij voorrechten tegenover de staatsmacht.
Slijpen.
3°. Camaldulenser monnik, * 12e eeuw te Chiusi of te Cararia (Italië), ✝ vóór 1179 of 1160. Prof. in de theologie in het klooster van de H.H. Nabor en Felix te Bologna. Baanbreker in het kerkelijk recht. Gaf de eerste systematische behandeling, het eerste handboek van het kerkelijk recht uit (→ Decretum Gratiani). Hij opent een nieuwe periode in de gesch. der kerkelijke rechtsstudie, de scheiding tusschen theologie en kerkelijk recht. Drehmanns. Lit.: Van Hove, Prolegomena (1928, 160); Lijdsman, Introductio (II 1929).