Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Gottfried Ephraim Lessing

betekenis & definitie

Duitsch dichter en wijsgeer. * 22 Jan. 1729 te Kamenz (Oberlausitz), † 15 Febr. 1781 te Brunswijk, na een zeer afwisselend en onrustig leven als journalist, letterkundige, theaterdirecteur, tooneelschrijver en criticus. L. heeft voor de kunst in het algemeen en voor de poëzie in het bijzonder een eigen plaats in het cultuurleven opgeëischt. In navolging van Aristoteles heeft hij den grondslag gelegd voor de klassieke Duitsche poëzie, vooral voor het drama; als voornaamste regels voor den vorm van het drama noemt hij de eenheid van handeling en de innerlijke consequentie; de werking laat hij afhangen van den tragischen inhoud van de handeling.

In geheel het werk van L. komt een levensopvatting tot uiting, die als een sprekend voorbeeld van de geestesrichting der Duitsche Verlichting mag gelden. Hij staat vijandig tegenover elken vorm van positief Christendom. Geloof wil hij enkel laten berusten op innerlijke ervaring. Door zijn scepticisme en spot ten opzichte van den geopenbaarden godsdienst heeft hij in zeer breede kringen den afval naar het ongeloof voorbereid. L.’s denkbeelden zijn aanvankelijk beïnvloed door de school van Wolff en het deïsme, later door Shaftesbury, Spinoza, de Encyclopaedisten en Herder. In de wijsbegeerte tracht hij het pantheïsme van Spinoza met het individualisme van Leibniz te verbinden, maar de grondtoon van zijn denken is sceptisch: het zoeken naar de waarheid gaat boven haar bezit, dat overigens volgens hem steeds twijfelachtig blijft.

L.’s Erziehung des Menschengeschlechtes geeft een geschied-philosophische beschouwing over de positieve godsdiensten, waarbij hij de ontwikkelingsgedachte in toepassing brengt. Jodendom en Christendom heeten slechts ontwikkelingsphasen in het plan der voorzienigheid tot opvoeding der menschheid. Godsdienstige overtuigingen mogen echter niet afhangen van historische feiten. Doel van alle ontwikkeling moet dus volgens L. zijn een natuurlijke religie, waarin alle waarheden van het Christendom zuiver natuurlijk kunnen worden opgevat en zuiver redelijk bewezen, en die tot grondslag zal hebben de liefde. De Godheid van L. is de hoogste eenheid, waarin alle dingen zijn, hoewel ze van haar verschillen. Geheel de wereld is bezield, maar alle wezens in verschillenden graad. Alles is in voortdurende ontwikkeling, ook de menschheid. Oorspronkelijk werd de mensch beheerscht door zijn duistere instincten, later kreeg het verstand invloed op den wil; ten slotte zal het hem door zijn klare en duidelijke kennis volkomen beheerschen.

Voorn. werken: Laokoon; Freimaurergespräche; Die Erziehung des Menschengeschlechtes; Nathan der Weise.

Lit.: H. Leisegang, Leasings Weltanschauung (Berlijn 1931); F. Sassen, Gesch. v. d. Nieuwere Wijsb. tot Kant (1933).

F. Sassen.

< >