Gordeldieren - (Dasypodidae), fam. der tandarme dieren. Zij bezitten een pantser, dat uit kraakbeen of been bestaat met een door de opperhuid gevormde hoornen bekleeding.
Het pantser is gordelvormig verdeeld, wat een grootere beweeglijkheid mogelijk maakt; het bestaat uit kop-, schouder- en achterlijfschild en de tusschen de beide laatste gelegen ruggordels. Ook de pooten en staart zijn gepantserd.
De onderzijde is niet gepantserd en draagt weinige borstelharen. De g. waren vroeger door zeer groote soorten vertegenwoordigd.
Het zijn plompe wezens met een langen kop en snuit, groote varkensooren, sterken staart en korte pooten met zeer sterke graafnagels. Bij geen fam. varieert het aantal tanden zoo als hier, zelfs bij dezelfde soort.
Er kunnen 100 nietige en in grootte verschillende tanden voorkomen. Zij leven in de weinig begroeide, zandige vlakten van Z.
Amerika en Mexico. Zij maken hun holen bij voorkeur aan den voet van groote mierenhoopen, daar hun voedsel vooral uit mieren bestaat.
De grootste soort is het reuzengordeldier (Priodontes giganteus Geoffr.), dat 1,5 m lang wordt en in de oerwouden van Brazilië leeft.
Het kogelgordeldier of Bolita (Tolypeutes tricinctus L.) kan zich als een bal samenrollen, waarin kop, pooten en staart verborgen zijn.
Het borstelgordeldier (Chactophracte villosus Fisch.), uit de pampa’s van Buenos Aires, is van alle soorten het leelijkste en plompste dier; achter de schilden staan stijve borstelharen. De gordelmuis (Chlamydophorus truncatus Harlan) uit W.
Argentinië is de kleinste soort (13 cm) en bezit alleen op den rug een haast lederachtig hoornpantser. Het negengordelig gordeldier (Tatus novemcinctus L.), uit Z.
Brazilië, bezit 9 (soms 8 of 10) ruggordels, uit vierzijdige schilden bestaande.Keer.