Goeroe-ordonnantie - verordening, regelende het toezicht op het Mohammedaansche godsdienstonderwijs in Ned.-Indië; opgenomen in Ind. Stbl. 1925 nr. 219 en nader toegelicht in Bijbl. nr. 10832 en 12495.
Onder Moh. godsdienstonderwijs wordt verstaan: onderwijs, dat gegeven wordt in onderwijsinrichtingen in een besloten kring van leerlingen en dat ten doel heeft onmiddellijk of middellijk den leerlingen kennis omtrent den Moh. godsdienst mede te deelen, hen in een mystieke leer in te wijden, dan wel hen daartoe voor te bereiden. Het geven van godsd. voorlichting in den besloten kring van de leden eener vereeniging of in openbare samenkomsten, met het doel tot het belijden van den Islam op te wekken of daarin te sterken, alsmede het uitsluitend geven van adviezen vallen niet onder de g.
Een vergunning van het bestuur hebben de leeraren niet noodig; zij behoeven slechts schriftelijk aan den daartoe aangewezen bestuursambtenaar mededeeling te doen van hun voornemen om Moh. godsdienstonderwijs te geven. Zij moeten een register aanhouden, vermeldende gegevens over hun leerlingen en het onderwijs ; hiervan kan echter in bepaalde gevallen vrijstelling worden verleend.
Het toezicht, dat vnl. bij het Inl. bestuur berust, heeft uitsluitend bescherming der openbare orde ten doel. Overtreding van de bepalingen kan worden gestraft met hechtenis of een geldboete.
Het hoofd van gewestelijk bestuur kan een goeroe de bevoegdheid tot het geven van godsdienstonderwijs voor hoogstens 2 jaar ontzeggen, wanneer de werving van leerlingen blijkbaar geldwinning beoogt, bij pogingen van den goeroe om aanhang te winnen, bij aankondiging van a.s. rampen en bij opwekking tot minachting van het bestuur. De g. is van toepassing op Java en Madoera, Atjeh en Onderhoorigheden, Oostkust van Sumatra.
Riouw en Onderh., Palembang, Tapanoeli, Manado en afd. Lombok der res.
Bali en Lombok. Matthee.