Glosse - (Gr. gloossa) beteekent tong, taal; ook gebruikt voor moeilijk, dialectisch woord, dat een verklaring vereischt; vandaar verklaring, aanmerking. G. werden in den rand (marginale g.), of tusschen de regels (interlineair) geschreven ter opheldering van duistere woorden.
Talrijke hss. uit de M.E. bevatten naast of onder den Lat. tekst g. in de moedertaal (Oud-Eng., Oudhoogduitsch enz.) van den lezer. Reeds toen zijn ook verzamelingen van g. opgemaakt, vooral voor het aanleeren van het Latijn.
Vooral de rechtsboeken, zoowel die van het Rom. als van het canoniek recht, zijn uitvoerig van glossen voorzien door de zgn. ➝ glossatoren. Dit zijn de oudste woordenboeken.
De philologie heeft dikwijls veel nut gehaald uit de studie van glossen.Lit.: F. Buitenrust Hettema, Oude g. en hun beteek. (Gent 1914). Mansion/Zr. Agnes.