Gloria in excelsis Deo - (Lat., = Glorie zij God in den hooge), aanvangswoorden en naam van het loflied, ook groote doxologie genoemd en (vgl. Lc. 2. 14) engelenzang (Hymnus angelicus), dat in den aanvang der Mis gezongen wordt.
Het ontstond in het Oosten, wellicht sinds de 2e eeuw; in de 4e-5e eeuw had het daar zijn blijvende plaats verworven in het Ochtendofficie (in de Mis werd het er nooit opgenomen, uitgezonderd zijn aanvangszin). Door St.
Hilarius († 367) wellicht kwam het naar het Westen om ook daar in hetzelfde officie gezongen te worden. Spoedig kreeg het hier echter zijn plaats in de Mis (in het Oosten ingenomen door een ander loflied, in de Gallicaansche liturgieën door het Benedictus), eerst slechts met Kerstmis, sinds ca. 500 (wellicht eerder) ook op alle Zondagen en (Martelaars-) feesten. (De Ambrosiaansche en de Mozarabische liturgie namen het eerst in de 7e eeuw over.) Voorts bleef het tot de 11e eeuw min of meer voorbehouden aan den paus en de bisschoppen.
De hedendaagsche tekst klimt op tot de 9e eeuw; in de M.E. werd hij vaak met afwisselende tusschenvoegsels (➝ Tropen) opgesmukt. Reeds in de 12e eeuw was het gebruik den Gloria-zang te beperken tot feestelijke Missen. Lit.: Eisenhofer, Handb. der Liturgik (II Freiburg).Louwerse.