Giraud, - 1° Albert, pseud. van A. Keyenberg, Fransch-Belgisch dichter uit de groep der > Jeune Belgique; * 1860 te Leuven, ✝ 1929 te Brussel.
Zijn vormenstrenge poëzie onderging diep den invloed van Baudelaire.Voorn. werken: Pierrot lumaire (1884) ; La guirlande des dieux (1910) ; Eros et Psyché (1920); Le concert dans un musée (1925). — Lit.: D. Horrent, Ecrivains bclgos d’aujourd’hui (1904).
2° Giovanni, graaf, Ital. blijspelschrijver; 1776 te Rome, ✝ 1834 te Napels.
Werken : o.a. L’ajo nel imbarazzo ; Il prognoticante fanatico ; La capricciosa confusa ; La conversazione al buio ; Don Desiderio. — Uitg. : Opéré di G. G. (16 dln. Milaan 1840-’42 en 1902) ; Commedie scelte, d. Costa, Rome 1904).
3° Victor, Fransch letterkundig criticus uit de school van Brunetière; * 1868 te Mâcon. Minder dogmatisch dan zijn meester, schenkt G. in de door hem met voorliefde bestudeerde perioden (17e en 19e eeuw) vooral aandacht aan de kenschetsing der ideeën, meer bepaaldelijk de godsdienstige. Een sobere, toch warme stijl en een straffe bouw maken zijn essays tot voorbeelden van het genre.
Voorn. werken: Pascal (1898) ; Taine et Ie pessimisme (1898) ; Essai sur Taine (1900) ; Taine (1928) ; Chateaubriand (1904) ; Livres et questions d’aujourd’hui (1906); Les maîtres de l’heure (1911-’23) ; Albert de Mun ; Georges Goyau ; Bossuet ; Les moralistes français (1923) ; Le christianisme de Chateaubriand (1926 vlg.) ; Histoire de la grande guerre (1919-’20). Baur.