Ginneken (Jac. J.A. van) - Ned. taal- en letterkundige; * 1877 te Oudenbosch; trad 1895 in de Sociëteit van Jesus, studeerde letteren te Leiden, promoveerde 1907, werd bij de oprichting der Kath. universiteit te Nijmegen benoemd tot hoogleeraar in de Ned. taal en letterk., de vergelijkende Indo-Germ. taalwetenschap en het Sanskrit. Sedert 1932 redigeert hij het maandblad Onze Taaltuin.
Een der beste Europ. kenners van de psychologische structuur der taal, is G. een levendig voorstander van de studie der levende spraak en als zoodanig een der voormannen van het moderne dialectonderzoek. Hij beschouwt ook letterk. teksten bij voorkeur psychologisch, bestudeerde speciaal de Imitatio Christi, die hij als een dagboek van Geert Groote beschouwt en leverde een uitgebreid aantal studies en bijdragen op taalk. gebied.
Bijz. beteekenis heeft G. als apologeet. Voorn. werken: Principes de linguistique psychologique (diss., 1907); Handboek der Ned. Taal (1912-’14); De roman van den kleuter (1917); De Regenboogkleuren der Ned.
Taal (1917); Prot. en Kath. (1923); Voordrachten over het Katholicisme (1927); Sint Peter Kanis (1928); Op zoek naar de oudste teksten en den waren schrijver der Imitatio Christi (1929); Het dagboek van Geert Groote (1930); Grondbeginselen van de schrijfwijze der Ned. Taal (1931).