Gils - 1° Antonius van, stichter en president van het Bossche seminarie; * 1758 te Tilburg, ♱ 1834 te St. Michielsgestel.
G., die als student te Leuven den titel van primus behaalde, werd in 1783 priester gewijd. Tot 1786 doceerde hij godgeleerdheid te Leuven; toen keerde hij naar Noord-Nederland terug, daar hij zich met de maatregelen van Jozef II niet kon vereenigen.
Een viertal jaren was G. te Den Bosch met de zielzorg belast om daarna opnieuw hoogleeraar te Leuven te worden. In 1797 is G. naar het N. gevlucht, omdat hij den door de Franschen geëischten eed niet wenschte af te leggen.
In Den Bosch kon hij zich toen wijden aan zijn levenswerk, de stichting van een seminarie, dat hij daar in 1798 opende. Met onderbreking van eenige jaren is hij president van het seminarie gebleven tot aan zijn dood toe.
Tegenover Napoleon en Willem I stond G. vooraan op de bres ter verdediging van de vrijheid der Kerk [vgl. ➝ Alphen (Ant. van) en ➝ Camp (Math. Franc. van)].
Terecht eert Tilburg hem op een gedenksteen in den gevel van zijn geboortehuis als Vir pius ac doctus (een vroom en geleerd man). Lit.: Ferd. Franssen, De Troebelen in het Bossche Vicariaat onder Napoleon I (Bossche Bijdr. I en II); Van-Gilsnummer van de Bossche Bijdragen (XII 1934).
2° Ignatius van, * te Oosterhout, werd pastoor te Breda en later met Adrianus Oomen vicaris voor het Bataafsch gedeelte van het Antwerpsche diocees. Hij ijverde voor een apost. vicaris in het Noord-Brabantsch gedeelte van het voormalig bisdom van Antwerpen, welk vicariaat in 1803 tot stand kwam.
Lit.: J. B. Krüger, Kerkel. Gesch. v. h. Bisd. v. Breda (II).