Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Gibraltar

betekenis & definitie

Gibraltar - stad en vesting aan de Straat van G. (36° 8' N., 5° 21' W.), 21 000 inw. (ruim 15 000 Kath.), aan de O.zijde van de Bocht van Algeciras. Het ligt aan den W.kant van een rots, die hoofdzakelijk uit Jurakalk bestaat en door een zandige landengte van het vasteland is gescheiden.

G. heeft een gemengde bevolking: Spanjaarden, Marokkanen, Joden, Engelschen. Naar het Z. toe liggen de havenwerken (bunkerstation: kolen en olie) en de vestingwerken, die vroeger zeer groote beteekenis hadden.

De Oostkust is veel steiler. De hoogste punten zijn Mount Rockgun 407 m en Highset Point 425 m.

Het gebergte van G. is de eenige plaats in Europa, waar nog apen in het wild leven (Magoten, Pithecus innus L.). Het klimaat is uitstekend, maar de bodem onvruchtbaar; vandaar dat invoer 'van levensmiddelen uit Spanje en Afrika plaats heeft.G. vormt een zelfstandig Kath. bisdom; ook is er een Anglic. bisschop.

Erkelens.

Gibraltar, oudtijds G a l p e, ontleent zijn naam aan Dzjebel-al-Tarik, d.i. heuvel van Tarik, den Arab. veldheer, die aldaar in 712 landde. De stad behoorde achtereenvolgens tot de Rom. prov. Hispania Baetica, daarna tot het West-Gotische Rijk in Spanje, bleef in Arab. bezit van 712 tot 1212, toen ze door Castilië werd gewonnen en werd in 1704 veroverd door de Hollanders en Engelschen. De laatsten hielden G. in bezit en maakten er een der sterkste vestingen der wereld van, den sleutel tot de Middellandsche Zee.

G. is een Kroonkolonie, die alleen door een gouverneur wordt bestuurd.

Gorris.

< >