Gewricht - 1° in de dierk. (Lat. articulatio, Gr. diarthrosis), beweeglijke verbinding tusschen twee skeletstukken. Gewoonlijk zijn deze, waar hun eindvlakken elkander raken, zoo gebouwd, dat het gebogen eindstuk (gewrichtskop) van het eene past in een komvormige uitholling (gewrichtskom) van het andere.
Daar been een ruw oppervlak geeft, waardoor bij de beweging groote wrijving zou kunnen ontstaan, zijn de eindvlakken van beenige skeletstukken bedekt door een laagje kraakbeen, dat meer glad en gepolijst is en aldus de geleding gemakkelijker maakt. De spleetvormige ruimte tusschen beide eindvlakken wordt gewrichtsspleet of gewrichtsholte genoemd.Beide skeletstukken worden vnl. bij elkander gehouden door het gewrichtskapsel (gewrichtsband, gewrichtsbeurs of beursband), eigenlijk een voortzetting van het beenvlies (periost), dat hier van het eene been op het andere overgrijpt en de gewrichtsspleet naar buiten afsluit. Het bindweefsel in het kapsel is sterk ontwikkeld en vormt een zeer vaste pezige buitenlaag (capsula fibrosa) en een meer losse binnenlaag (capsula synovialis).
Klieren uit deze laatste leveren een dikke kleverige vloeistof (gewrichtssmeer), die naar de gewrichtsspleet wordt afgescheiden om de gewrichtsvlakken meer glijbaar te maken.
Men kan de g. verdeelen in enkelvoudige g., wanneer slechts twee skeletstukken, en samengestelde, wanneer er meerdere aan de vorming van Naar bewegingsrichting en bouw kan men onderscheiden:
1° kogelgewricht. Hier draagt het eene skeletstuk een kogelvormigen gewrichtskop, die in een overeenkomstige, komvormige uitholling van het andere past. Dit g. laat bewegingen toe in alle richtingen, bijv. het schouder- en heupgewricht.
2° Zadelgewricht, waarbij de gewrichtsvlakken zadelvormig zijn gebogen, d.w.z. de gewrichtsvlakken zijn in eene richting convex en loodrecht daarop concaaf gebouwd. De zadelbuigingen van het eene eindvlak wisselen af met die van het andere. Dit g. laat bewegingen toe in twee richtingen loodrecht op elkaar, bijv. het g. van den duim, waardoor deze tegenover de vingers kan worden gesteld.
3° Scharnier- of hoekgewricht. Hier past een cylindervormige gewrichtskop in een overeenkomstig uitgediepte gewrichtskom. Dit gewricht laat slechts buig- en strekbewegingen toe, bijvoorbeeld het elleboogsgewricht.
4° Draai- of rolgewricht. Het eene skeletstuk draait om de lengte-as van het andere, bijv. de atlas om het uitsteeksel van den draaier, het spaakbeen om de ellepijp.
5° Schuif- of sledegewricht, waar de beweging plaats heeft evenwijdig aan de gewrichtsvlakken, waarvan het eene een gleufvorm, het andere een rolvorm heeft, bijv. de gewrichtsuitsteeksels der wervels t.o.v. hun overeenkomstige gewrichtspannen.
6° Straffe gewrichten met bijna platte gewrichtsvlakken, die slechts een geringe beweging toelaten, bijvoorbeeld hand- en voetwortelbeentjes onderling.
Behalve bij de gewervelde dieren vindt men ook bij lagere dieren, vooral bij de met een chitinepantser bekleede geleedpootigen, gewrichten aangelegd, die het mogelijk maken vsch. afdeelingen van het uitwendige skelet en vooral van de gelede ledematen t.o.v. elkander te bewegen. Zie de art. ➝ Gewrichtsontsteking, -operatie, -ziekte.
Willems.
2° In de plant k. verstaat men onder g. opzwellingen aan top of basis der bladstelen van sommige planten en aan de basis der leden van grashalmen, waar zij zich meestal bevinden vlak boven den knoop. Bladstelen en stengels danken hun stevigheid aan de periphere rangschikking van vaatbundels en sklerenchym. In g. echter zijn deze vereenigd tot een centrale buigzame streng; g. danken hun stevigheid aan den turgor der dunwandige cellen, waaruit zij in hoofdzaak bestaan. Grashalmen richten zich uit den horizontalen stand op als gevolg van den groei van den onderkant der horizontaal liggende g. Bladsteelgewrichten komen vooral voor bij Leguminosae en Oxalidaceae. Zij stellen de bladeren in staat bepaalde bewegingen uit te voeren. De slaapbewegingen van klaverzuring en boon, de ➝ seismonastische bewegingen van het kruidje-roer-me-niet zijn toe te schrijven aan verandering in de g. Terwijl echter de bewegingen van grashalmen zijn toe te schrijven aan eenzijdigen groei der g.,komen de bewegingen der bladeren van genoemde planten tot stand door ongelijke verandering (toe- of afname) van de turgor der cellen aan weerszijden van de gewrichten.
Melsen.