Gesamtunterricht - is een moderne toepassing van de oude concentratie-idee, die sinds Herbart als vruchtbaar element in de didactiek is blijven doorwerken. Al is het woord Duitsch (in vsch. landen werd G. althans voor de laagste klassen der lagere school officieel voorgeschreven), de zaak is eigenlijk reeds lang in Ned. bekend, nl. in het Ligthartsche zaakonderwijs.
Ligthart stelt het eerste winterhalfjaar het „timmeren” aan de orde, een uitgebreid stofcomplex, waarmee de klas een maand of vijf zal worden beziggehouden. Bij de behandeling bestaat geen scheiding van vakken, en evenmin de gewone roosterafwisseling: alles wordt samengesmolten tot een geheel: nu wordt er verteld, dan een versje geleerd, straks gezongen, daartusschen door gerekend, geteekend, geknipt, gevouwen, alnaar stof en les dat meebrengen.
Dat nu heet in Duitschland G. Het is onderwijs zonder rooster of vakken-indeeling; het is onderwijs „van het kind uit”, want de belangstelling der leerlingen bepaalt feitelijk den gang; het is omgevingsonderwijs, daar de stof ontleend wordt aan het milieu, waarin de kinderen leven; het is laagste-klassenonderwijs en bedoeld als overgang van vóórschoolsche naar schoolsche bezigheid.
Dat na enkele weken of maanden uit het versmolten geheel stelselmatig lezen, schrijven, rekenen afzonderlijk naar voren treden, neemt het karakter van totaal-onderwijs niet weg. Niet enkel in D., maar ook elders vindt G. meer en meer toepassing.
De „centres d’intérêt” van Decroly en Dewey, de Russ. en Amer. project-methode zijn in den grond hetzelfde.Lit.: F. X. Eggersdorfer, Jugendbildung (1928); Rombouts, Kath. Pedagogiek (I 1934).
Rombouts.