Nederl. litterair-historicus. * 1856 te Zwolle, ♱ 31 Aug. 1923 op terugreis van Zweden. Leeraar te Haarlem (1879) en Amsterdam (1881).
Hoogleeraar te Utrecht (1895) en te Leiden (1901). Zijn voornaamste werk is de Geschiedenis der Ned.
Letterkunde; een werk, dat niet zooals andere (te Winkel) zijn kracht vindt in volledigheid en objectiviteit, maar dat uitmunt door het prettig-leesbaar weergeven van ’s schrijvers persoonlijke visie op de voornaamste litteraire producten en producenten; een visie, te waardevoller wijl geuit door een alleszins bekwaam man met een onbetwistbaar goeden smaak. Bij alle waardeering past den Katholiek echter eenige voorzichtigheid bij het raadplegen van dit niet-Kath. boek.Werken: o.a. Het lied in de M. E. (diss. 1883); Gesch. der Ned. Letterk. in de 16e e. (1889): Litt. en tooneel te A’dam in de 17e e. (1915); Studiën over Ned. dichters der 17e e. (1915); Gesch. der Ned. letterkunde (7 dln. 1906-’12); West-Europ. letterkunde (I 1923; II, posthuum, 1924). Lit.: een zeer uitgebreide en zeer goede biogr. door zijn zoon in dl. II v. d. West-Europ. Letterkunde.