Natuurkundige. * 16 Maart 1787 te Erlangen, ♱ 7 Juli 1854 te München, waar hij sinds 1849 prof. was. In de jaren 1825-’27 ontwierp hij de naar hem genoemde wetten over den electrischen weerstand van metalen.
Ook werkte hij op het gebied van de acoustiek.Werken: Bestimmung des Gesetzes, nach welchem die Metalle die Kontaktelektrizitat leiten (1826); Die galvanische Kette, mathematisch bearbeitet (1827).
Uitg.: d. Lommel, Gesamm. Abhandlungen (1892).
De Wet van Ohm (acoust.) drukt uit, dat het gehoororgaan van den mensch slechts gevoelig is voor sinusvormige luchttrillingen. Een willekeurig andere trilling wordt door het gehoororgaan in zijn enkelvoudige sinusvormige trillingen ontleed. De werking van het menschelijk oor stemt aldus overeen met een luchtresonator van Helmholtz (→ Klankbollen); vandaar ook dat deze wet dikwijls genoemd wordt de wet van Ohm-Helmholtz. Deze wet is van groote toepassing in de physiologische acoustiek. V. Itterbeek.
Wet van Ohm (electr.). Langs experimenteelen weg vond O., dat in een electrischen stroomdraad de stroomsterkte (I) evenredig is met het electrische spanningsverschil (V) tusschen de uiteinden van den draad, uitgedrukt in de betrekking I = a.V, waarin a een evenredigheidsfactor is. Verder bleek hem, dat a afhankelijk is van de lengte en de dikte van den stroomdraad en van het materiaal daarvan; a is dus een voor iederen geleider karakteristieke grootheid: naarmate a grooter is, zal, bij zelfde spanning, de stroomsterkte grooter zijn. Men noemt a daarom het electrisch geleidingsvermogen van den geleider. Schrijft men de betrekking in den vorm V=RI (Wet van Ohm, 1827), waarin dus R = 1/a dan noemt men R den electr.weerstand van den geleider. In een gesloten stroomkring is V gelijk aan de electromotorische kracht in den kring. → Eenheid Borghouts.