Genoom - een in 1920 door Winkler ingevoerde term om de som van de in de chromosomen aanwezige → erffactoren aan te duiden; dezelfde term wordt ook wel gebruikt voor het haploïd chromosoomgetal, zoodat men zeggen kan, dat een diploïd organisme twee g. bezit. Bij vele planten, ook bij enkele diersoorten, ontstaan, door → mutatie, soortkruising of op een andere wijze, vormen met drie (triploïde), vier (tetraploïde), of meer (polyploïde) g.
Bij vele verwante soorten vertoont de chromosoomgarnituur een bepaalde regelmaat in het chromosoombezit: is het aantal chrom. van de verwante polyploïde vormen een veelvoud van het grondtal (genoom), dan spreekt men, naar Täckholm, van euploïdie.Dumon.