Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gebod

betekenis & definitie

Gebod - In den gangbaren zin is g. iedere verplichte gedragslijn, door de wettige overheid opgelegd. In dezen zin zijn al de verplichtende verordeningen der goddelijke en menschelijke wetten geboden en verboden te noemen.

Krachtens zijn verplichtend karakter is het g. dan te onderscheiden van den louteren → raad, waardoor het zedelijk volmaaktere wordt aanbevolen, zonder dat het onmiddellijk als plicht wordt opgelegd. In technisch-juridischen zin heeft g. echter een engere beteekenis.

Het wordt dan van wet onderscheiden en duidt op een verordening, die slechts voor een afzonderlijk geval geldt, of van voorbijgaanden aard is, of slechts is uitgevaardigd krachtens private autoriteit, zooals bijv. de huisvader die heeft over zijn kinderen en het huiselijk personeel.In het Kath. spraakgebruik wordt g. in zijn wijderen zin vooral gebezigd voor de wet van den Decaloog, de Tien Geboden Gods, en voor sommige algemeene Kerkelijke wetten, de Vijf Geboden der H. Kerk. Behoudens de tijdbepaling in het derde (resp. vierde) gebod, dat van Joodsch-ritueelen aard is, vormen de Tien Geboden Gods een samenvatting in hoofdpunten van de natuurlijke zedenwet, door bijzondere openbaring op Sinaï opnieuw afgekondigd en bevestigd door Christus, die vooral ook den geest der geboden heeft benadrukt en hun dieperen zin als werken der liefde (Mt. 22. 40). Als verordeningen der natuurlijke zedenwet verplichten zij ook de niet-gedoopten. En ook de Christenen zijn er niet van ontheven (Trid., sess. 6, can. 19), wijl de bovennatuurlijke wet der genade ze niet opheft, maar wel integendeel veronderstelt en bevestigt en ze aan het bovennatuurlijk einddoel des levens dienstbaar maakt. Hun voorname plaats in de catechese danken de Tien Geboden vooral aan den invloed van St.

Augustinus. Het gebruik om ze tot vasten leidraad te nemen bij het catechismus-onderricht in de zedenleer kwam sinds de 9e eeuw veelvuldig in zwang, en sinds de 13e eeuw werd het algemeen.

De Vijf Geboden der H. Kerk zijn een kerkrechtelijke omschrijving van de plichten van godsdienstigheid en Christelijke versterving [het vieren der -→ Zondagen en → feestdagen door religieuze rust en het bijwonen der H. Mis, → Vasten- en → Onthoudingsplicht, Paaschcommunie (→ Communie) en Paaschbiecht (→ Biecht)]. Op verschillende plaatsen heeft men er het inachtnemen van den besloten tijd en den plicht tot stoffelijke ondersteuning der Kerk aan toegevoegd. De betreffende religieuze praktijken gaan tot de apostolische tijden terug; de strenge wettelijke plicht is langzamerhand door de gewoonte ingevoerd en dan later door vsch. Concilies gesanctionneerd.

Ze verplichten uiteraard alleen diegenen, die tot de jaren des verstands gekomen zijn: en dan gaat die plicht niet in, voor men zeven jaar oud is, uitgenomen voor de Paaschbiecht en Paaschcommunie, waarbij men alleen met de jaren des verstands te rekenen heeft. Voor de Vastenwet geldt een afzonderlijke regeling.

Ofschoon de Kerk zeggingsmacht heeft over alle gedoopten, zoo zijn er toch velen, die meenen, dat het haar bedoeling niet is, deze verplichtingen, die op persoonlijke vervolmaking meer bijzonder gericht zijn ook over de gedoopte niet-Katholieken uit te strekken. In elk geval zal onschuldige onwetendheid hen natuurlijk in geweten verontschuldigen. Overwegend bezwaar van geestelijken of tijdelijken aard kan van deze verplichtingen ontheffen, en om ernstige redenen kan men er soms door dispensatie van ontslagen worden.

Buijs. Gebod en verbod (opvoedkunde). Het kind is naar verstand en wil in veel opzichten nog onbekwaam tot het goede. Door gebod en verbod vult de opvoeder met zijn inzicht en wil aan, wat het kind nog ontbreekt. Hij moet zijn gebod en verbod in den regel niet motiveeren. De kinderen moeten vertrouwen op de liefde en het gezag van den opvoeder. Den grooteren moet geleerd, dat ze in elke gemeenschap noodig zijn tot welzijn der leden.

Dat is staatsburgerlijke opvoeding. Naar den vorm moeten

g. en v. duidelijk en kort zijn. Het is verkeerd er steeds een belooning of straf aan toe te voegen. De kinderen moeten leeren gehoorzamen uit eerbied voor het gezag en om Gods H. Wil. De bondigheid mag de vriendelijkheid niet schaden. Een eens gegeven g. of v. dient voor allen zonder uitzondering gehandhaafd. Daarom mogen ze niet te moeilijk noch te veelvuldig zijn. Naarmate de zelfstandigheid groeit, verminderen gebod en verbod.

Lit.: Verbeeten en Vincent, Opvoeding en Onderwijs (1933, 181).

p. Gervasius. Onder de geboden staan (gebieden; MnL, = bekendmaken) wordt gezegd van hen, wier voorgenomen huwelijk kerkelijk is afgekondigd (cf. C.I.C., can. 1022, 1024).

< >