Gasverlichting - In 1774 gebruikte ➝Minckelers voor het eerst door hem zelf bereid gas voor verlichting van zijn collegezaal te Leuven (zie ➝Gasfabricage). Gedurende meer dan 100 jaren gebruikte men een zgn. open gasvlam als lichtbron.
Het lichtgevend vermogen wordt veroorzaakt door de zware koolwaterstoffen, welke in de vlam koolstof deeltjes afscheiden, die onder lichtverschijnselen in de buitenste zone van de vlam verbranden. Men heeft ➝vleermuisbranders en ➝Argandbranders als open glasvlammen.
Men moest om goed licht te hebben, het gas af en toe ➝carbureeren.Algemeen wordt nu gasgloeilicht toegepast. Het is een uitvinding van den Oostenrijker Auer von Welsbach, die in 1886 den ➝Auerbrander vervaardigde. ➝Gloeikousjes.
Bij hangend gloeilicht is het kousje kleiner dan bij staand en geeft meer licht, omdat de brander hier naar omlaag gekeerd is; de vlam is korter. ➝Grätzinbrander.
Een groote verbetering is in den laatsten tijd ingevoerd, doordat als brander een omgekeerde Mekerbrander gebruikt wordt, die een temp. kan geven van 1800°. Het kousje is zuiver bolvormig en hangt wat hooger, in het allerheetste gedeelte van de vlam en geeft veel meer licht bij hetzelfde gasverbruik (➝Mundusbrander).
de Wilde.