Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gambir

betekenis & definitie

Gambir - (Uncaria gambir), klimmende heester, in N.O.I. vnl. voorkomende in den Riouw-Lingga-archipel, doch ook in Midden-Sumatra en West-Borneo. Uit de bladeren van dezen heester, die zonder steun als struik van manshoogte in hoofdzaak in de laagvlakte wordt gekweekt, wordt door uitkoken een catechine- en looizuurhoudend extract verkregen, dat in Indië o.a. bij het sirih-kauwen wordt gebruikt en overigens een belangrijk exportproduct vormt.

In Europa wordt g. gebruikt voor techn. doeleinden als looistof, in de ververijen en in de geneeskunde. Als geneesmiddel dient het wegens zijn samentrekkende werking voor het stelpen van bloedingen, tegen diarrhee, verder ook voor het genezen van keelaandoeningen en van dysenterie.De cultuur van het gewas wordt bijna uitsluitend gedreven op kleine schaal door Chineezen en door de inlandsche kweekbedden. Op den leeftijd van 6 à 8 maanden wordt de g. uitgeplant op 1 tot 2 m2. Men begint met den pluk omstreeks een jaar na het uitplanten en oogst verder meestal om de 6 maanden, waarbij 50 tot 60 cm lange bebladerde twijgen op, 5 cm van den hoofdstengel worden afgesneden, terwijl telkens ongeveer ¼ van de bladmassa wordt gespaard. De opbrengst aan g., het gestolde extract, bedraagt gemiddeld ca. 800 kg per ha. In 1933 werd uit de Buitengewesten van N.O.I. door 12 ondernemingen, met een ongemengden aanplant van 1388 ha, 3368 ton g. uitgevoerd, door de bevolking 9444 ton.

Lit.: v. Gorkom, Oost-Indische Cultures (1918); Mededeeling no. VII v. h. Encycl. Bureau.

Dijkstra.

< >