Galwesp - De G. (Cynipidae) vormen een fam. der vliesvleugelige insecten. Zij leggen hun eieren op planten, die daarop reageeren door het vormen van een uitwas of gal (➝ Gallen, II).
Elke wespensoort legt haar eieren op een bepaalde plant, en wel alleen in knoppen, op bladeren, in de schors, op de wortels enz.De g. zijn doorgaans klein: lengte 0,75-25 mm, gemiddeld 4,5 mm. De voelers zijn recht; tusschen de facetoogen staan drie puntoogen. Het achterlijf is zijdelings samengedrukt, het borststuk hoog. Het wijfje draagt een legboor; de eieren hebben een elastische huid om door de nauwe legboor te kunnen passeeren. De meeste wespen (90% der soorten) leggen hun eieren op eiken; verder worden op ahorn, lijsterbes, wilde roos, braam, havikskruid, korenbloem e.a. planten, gallen gevonden. Bij vele soorten treedt ➝ generatiewisseling op (eikenroosje); sommige wespen leggen hun eieren in reeds gevormde gallen (de zgn. Inquilinen) of in larven van houtwespen (zooals Halia leucospoïdes).
Van natuurphilosophisch standpunt is merkwaardig de verhouding tusschen g. en gastheerplant, waarbij de laatste de wesp beschermt en voedt zonder daar direct voordeel bij te behalen („Fremddienliche Zweckmäszigkeit”).
M. Bruna.