Gal (divers) - 1° een gezwel, ➝ Gallen.
2° (Lat. bilis, fel). Een afscheidingsproduct van de lever. De bestanddeelen worden gevormd in de levercellen, die hiervoor de grondstoffen uit het bloed opnemen. De gevormde producten worden afgestaan aan de galcapillairen, die als fijne kanaaltjes de levercellen omgeven. Door de capillairen naar de Peripherie getransporteerd, wordt de galvloeistof verzameld in de levergang, ductus hepaticus, die in open verbinding staat met den twaalfvingerigen darm. Voor de uitmonding in den darm vereenigt zich de levergang met de uitvoergang van de galblaas, ductus cysticus, en vormt hiermede de gemeenschappelijke galgang, ductus choledochus.
De g. is een geelbruine tot donkergroene, zwak alkalisch reageerende vloeistof, die bij haar afvloeien uit de lever helder en dunvloeiend is, gereserveerd in de galblaas door resorptie van water en toevoeging van slijm uit de klieren van de galgang en de slijmhuid van de galblaas dikvloeiend, slijmerig en rijker aan vaste bestanddeelen wordt.
Naast 80-90% aan water bevat g. aan anorganische bestanddeelen: alkali-, calcium-, magnesium-chloriden en -phosphaten en geringe hoeveelheden ijzerzouten. Als organische verbindingen worden aangetroffen: galzuren, samengestelde verbindingen uit glycocholzuren en taurocholzuren met hoogmoleculaire cholalzuren, die aan g. den zeer bitteren smaak geven. In den darm oefenen zij een emulsioneerenden invloed uit op de vetten. Met eiwitten vormen zij zeer moeilijk oplosbare verbindingen, Cholesterine, een gemakkelijk kristalliseerende, secundaire alcohol, die bij geringe hindernissen tijdens de galafvloeiing spoedig vast wordt en bij vorming van galsteenen dikwijls hiervan het hoofdbestanddeel uitmaakt. Voor een deel is cholesterine afkomstig van afgebroken bloedlichaampjes. Galkleurstoffen, bestaande uit bilirubine en het oxydatieproduct hiervan, biliverdine; de eerste stof levert de geelbruine, de laatste, welke meer in de galblaas wordt aangetroffen, de groene kleur aan de gal.
De galkleurstoffen ontstaan in de lever uit de haematine der afgebroken roode bloedlichaampjes. Als kalkverbindingen worden zij aangetroffen in de darmconcrementen en geven hieraan de kleur.
De hoeveelheid g., die per dag wordt afgescheiden, is wisselend en bedraagt voor den mensch 500-1100 cm3. De afvloeiing in den darm is continu, echter eenigen tijd na den maaltijd (vooral van vleesch) veel intensiever. Behalve kleuring van de faeces en de reeds genoemde emulsioneerende werking op vetten heeft g. in den darm nog de beteekenis van neutralisatie van zuren darminhoud en van een regelenden invloed op de ontwikkeling der darmbacteriën.
Versche ossengal werd vroeger in de geneesk. gebruikt, tegenw. meest vervangen door de ingedroogde, die verkregen wordt door de versche tot een dik extract in te dampen, of door de daaruit bereide galzure-zouten: glycochol- en taurocholzuumatrium. Tegenw. dient g. nog voor ontvlekking van zijden en wollen stoffen, voor fixeeren van houtskoolteekeningen en waterverven.
Willems.