Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Gadjah-Mada

betekenis & definitie

Gadjah-Mada - wel de meest markante figuur uit de oude Javaansche geschiedenis; geboortejaar onbekend; † 1364 te Madja-Pahit. Als ambtenaar van lagen rang kreeg hij in 1319 gelegenheid koning Djajanagara in uiterst moeilijke omstandigheden te redden, waarna hij snel promotie maakte.

In 1331 werd hij patih amangkoebhoemi en als zoodanig leider der Jav. politiek, tot 1350 onder de regeering van de regentes Tribhoewanottoenggadewi Djajawisjnoewardhani, van 1350 af onder koning Radjasanagara (Ajam-Woeroek). In het begin van zijn optreden zou hij gezworen hebben de noesantara (letterlijk: andere eilanden, d.i. het Indische eilandenrijk) onder Jav. bestuur te brengen, en inderdaad is hem dat gelukt: geheel Java, Bali, Sumatra en de Groote Oost, benevens de kustlanden van Celebes, Borneo, Malakka en de Philippijnen erkenden de opperheerschappij van Java en kwamen daarmee te staan onder den invloed der Hindoe-Jav. cultuur, die er tot op den huidigen dag talrijke sporen heeft nagelaten.

Java beheerschte in dien tijd de zeeën, en beleefde een gouden eeuw van cultureelen bloei en stoffelijke welvaart. Grootendeels moet dit het werk van G.

M. geweest zijn, dien wij ook in de binnenlandsche politiek leeren kennen als een man van groote energie en groot organisatievermogen. Spoedig na zijn dood moest Java zich weer met een meer bescheiden positie tevreden stellen.De vertaling van den naam Gadjah-Madamet „dolle olifant” berust wel op een misverstand, daar hij den titel „heer van Mada” gevoerd heeft. Zijn sacrale naam luidt in de oorkonde van 1351 Djimoddhara, in de Balische traditie echter Lemboe Moeksja. Voor de huidige Jav. nationalistische jeugd is G. M. een der symbolen geworden van Java’s glorietijd als onafhankelijke natie.

Lit.: Krom, Hindoe-Jav. Gesch.

Berg.

< >