Fugger - vorstelijk en grafelijk geslacht in het Beiersche Zwaben, voortgekomen uit een Augsburgsch koopmansgeslacht. De oudste Fuggers waren in de tweede helft der 14e eeuw meesters in het weversgilde te Augsburg: Johannes († 1409) kwam in den stadsraad en diens oudste zoon Andreas († 1457) kreeg reeds een adelsbrief; de tweede zoon Jakob I († 1469) is de stamvader der tegenw.
Fuggers en de stichter der beroemde familie-vennootschap; drie van zijn zonen schiepen den rijkdom van het huis en werden in 1473 van keizerswege geadeld.Jakob II de Rijke († 1525) pachtte metaalmijnen Spanje en in de Oostenrijksche landen, nam reeds in 1505 deel in den specerijenhandel op de nieuw ontdekte zeewegen; was bankier der pausen; als bankier der keizers financierde hij de Habsburgsche propaganda voor de keizerverkiezing van 1519 en werd door Maximiliaan I en door Karel V met eer en rijkdom overladen.
Jakob stichtte ook in 1519 te Augsburg de „Fuggerei” in in de Jakober-voorstad: 53 dubbele huizen voor onbemiddelde Kath. burgers der stad. Jakobs uiterlijk wordt ons door Albrecht Dürer en door Hans Burgkmair weergegeven. Hij stierf kinderloos en daardoor werden Raymund († 1535) en Antoon († 1560), de beide zonen van zijn broeder Georg, zijn erfgenamen. Zij bleven overtuigd Kath., steunden Johannes Eek tegen Luther en kregen nieuwe waardigheden en titels; kregen ook muntrecht (1535). Zij waren beiden oprechte maecenaten en verzamelaars, lieten huizen en kasteelen bouwen in laat-Gotischen en Renaissance-trant. Raymund en Antoon stichtten de beide hoofdlijnen van het huis; zonen van Raymund waren Ulrich († 1584), Prot. en uitgever van Klassieke werken, die zijn bibliotheek vermaakte aan de Heidelbergsche univ.; Hans Jakob († 1579), ijverig bevorderaar der kunst en schrijver van een familiekroniek, en George, de wiskundige, de stamvader van den nog heden bestaanden grafelijken tak Fugger von Kirchberg und Weissenkorn. Antoons zonen Markus († 1597), Hans († 1598) en Jakob († 1598) zijn de stamvaders van de nog bestaande huizen Fugger von Glött en F. von Babenhausen. De meeste Fuggers bleven trouw aan hun Kath. overtuiging.
Lit.: Geiger, Jakob F., 1459-1525 (1895); Häbler, Geschichte der Fuggerschen Handlung in Spanien (1897); Stäuber, Das Haus Fugger von seinen Anfängen bis zur Gegenwart (1900); A. Schulte, Die Fugger in Rom 1495-1523 (2 dln. 1904); Bill, Hans Fugger und die Kunst (1908); Ehrenberg, Das Zeitalter der Fugger (2 dln. 1922); Seelmann, Jakob Fugger der Reiche (1926); Brandt, Die Fugger, Gesch. eines deutschen Handelshauses (1928).
v. Gorkom.