Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 03-07-2019

Froissart

betekenis & definitie

Froissart - Jean, Fr. dichter en kroniekschrijver; * ca. 1337 te Valenciennes in het Henegouwsche, uit burgerlijk geslacht, ✝ na 1404. In 1361 trad hij in dienst van Philippina van Henegouwen, koningin van Engeland, en vond na haar dood andere beschermers, vnl. in Guy van Blois, van wien hij de pastorij te Lestinnes en tien jaar later een kanonikaat van Chimay verkreeg.

Hij heeft veel gereisd door geheel West-Europa. F. is vooral bekend om zijn Chroniques, die uit vier ongelijke boeken bestaan.

Het eerste (1325 tot 1372 of 1377 volgens de uitgaven) heeft drie verschillende redacties, waarin hij telkens onafhankelijker wordt tegenover Jean Le Bel, dien hij voor de eerste jaren gevolgd had, en telkens meer van de Eng. zijde naar de Fr. overkomt; het tweede (1377 tot 1385) heeft een door hem geschreven oudere Chronique de Flandre overgenomen ; het derde (tot 1390) en het vierde (tot 1400) geven gelijktijdige geschiedenis. Men heeft de methode van F. de methode der interviews genoemd: hij ging de getuigen uitvragen en liet hen dikwijls zelf aan het woord.

Zoo leeft in zijn werk geheel die tijd van den Honderdjarigen Oorlog, waarvan hij echter vooral den schitterenden, ridderlijken kant heeft gezien. Wel gaat hij hierbij weinig critisch te werk; hij kan ook moeilijk de ware drijfveeren onderscheiden; zijn geschiedenis is vooral uitwendig; maar dan ook boeiend, schilderachtig, anecdotisch, met dikwijls groote fresco’s van beschrijvingen, zeer naïef, wat zijn onpartijdigheid waarborgt; toch mag zijn werk beschouwd worden als „het gemeenschappelijk getuigenis van geheel een eeuw door een geniaal greffier opgeteekend”.

Zijn Chroniques hebben zijn dichterlijk werk doen vergeten: een hoofsche avonturenroman, Méliador (30.000 w.), verder lais, ballades, pastourelles, dits en enkele langere gedichten (Paradis d’amour, Espinete amoureuse, enz.) uit de school van Machaut: werk van een echt dichter, met eigen intieme vertrouwelijkheid, die echter door het streng gekunstelde van den vorm sterk belemmerd wordt. Geryt Potter, zoon van Dirc, heeft waarschijnlijk de gansche kroniek in het Dietsch vertaald, doch alleen het tweede gedeelte is er van bewaard.V. Mierlo. Uitg. der Chroniques : Kervyn de Lettenhove (Brussel 1867-’77) ; nieuwere : Simeon Luce en Gaston Raynaud (1869-1899 ; tot 1385 slechts). De lyrische gedichten : A. Scheler (XXVI-XXVIII in de uitg. v. Kervyn d. L.). Méliador : A. Longnon (1895-’99). Geryt Potter’s vert. : gedeeltelijk d. Nap. de Pauw (Gent 1898).

< >