Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Friedrich Gottlieb Klopstock

betekenis & definitie

Duitsch dichter uit de prae-Romantiek, grootmeester van het moderne godsdienstig epos en de religieuze ode. * 2 Juli 1724 te Quedlinburg, ✝ 14 Maart 1803te Hamburg. Gymnasiaal gevormd te Schulpforta, voor studie in de theologie achtereenvolgens te Jena en te Leipzig geïmmatriculeerd, wordt K. huisleeraar (onbeantwoorde liefde voor zijn nicht Sophie Schmidt = Fanny !), gaat op verzoek van → Bodmer naar Zürich en in 1751 in dienst van den Deenschen koning naar Kopenhagen, waar hem, tot 1770, onbekommerde gelegenheid tot letterkundig werk werd geschonken. Na den dood van zijn beschermer, minister Bemstorff, ging hij te Hamburg leven.

De beteekenis van K. voor de Duitsche poëzie is, dat hij haar bevrijdde uit de dorre rationaliseering van den tijd der → Aufklarung: zijn van diep religieus en persoonlijk gevoel vervulde langere en kortere gedichten zijn als het praeludium van de Duitsche lyriek uit de tweede klassieke periode; eenige gezwollenheid en overgevoeligheid is de begrijpelijke tol voor deze reactie. Minder blijvend was K.’s werking op metrisch gebied: wel slaagde hij er in den traditioneelen Alexandrijnendreun door middel van den door hem aan het Duitsch voortreffelijk aangepasten hexameter te verdringen; alsmede andere klassieke metra in te burgeren: maar dit bleek achteraf geen blijvend gewin. Gelukkiger was hij met de vrije rhythmen zijner Oden. De taal van K. geldt thans nog voor een hoogtepunt in de Duitsche literatuurontwikkeling.

Het Christelijk epos Der Messias (broksgewijs verschenen in 1749, 1751, 1756, 1769, 1773; volledig in 1780), kennelijk door Milton beïnvloed, is echter te zeer door piëtistisch-subjectieve gevoeligheid gedragen, ook te weinig plastisch van uitvoering, m.a.w. te muzikaal-lyrisch van stijl, dan dat het een waar epos kon heeten. Zijn blijvende werking was dan ook meer van formeelen aard: vestiging eener rijk genuanceerde harmonieuze dichterlijke taal. De Oden (1746 vlg.), van een voor de 18e eeuw ongewone innigheid van gevoel, verwerken de eeuwige thema’s: God, natuur, vaderland, liefde en een overspannen vriendschapscultus (Der Zürcher See, 1750; Die Frühlingsfeier, 1759; Der Eislauf, 1764; Die frühen Graber, 1764; Die Sommemacht, 1766). Mislukt zijn zoowel de probeersels van K. op het gebied van het Bijbeldrama als zijn zgn. Bardietendichtung (Die Hermannsschlacht, 1769).

Uitg.: Stuttgart (10 dln. 21854 vlg.); goede keuze d. Muncker (4 dln. Stuttgart 1887).

Lit.: E. Bailly, Etude sur la vie et les oeuvres de K. (Parijs 1888) ; F. Muncker, F. G. K. (21900); H. Wöhlert, Das Weltbild in K.’s Messias (1915); K.

Viëtor, Geschichte der deutschen Ode (1923); L. Magon, Die Klopstockzeit in Danemark (Dortmund 1926) ; H. Kindermann, K.’s Entdeckung der Nation (1935). Baur

< >