Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 03-07-2019

Friedberg

betekenis & definitie

Friedberg - 1° Carl, Duitsch pianist; *1872 te Bingen (a. Rhein); maakte concertreizen als pianist en kamermuziekspeler (o.a. in het trio F., Flesch, Becker); was leider van een meesterklasse in het pianospel aan het conserv. te Keulen, woonde geruimen tijd in Amerika en werkt daar ook thans nog regelmatig als leeraar aan het Institute of Musical Art te New York.

Hanekroot. Emil, vermaard Luth. canonist, voorstander van een vergaande macht van den Staat over de Kerk; *1837 te Konitz (W. Pruisen), sinds 1869 prof. te Leipzig, ✝1910 aldaar.

Voorn. werken: Lehrb. des kath. und evang. Kirchenrechts (Leipzig 1879, 1909); uitg. van het Corpus Iuris Canonici (2 dln. Leipzig 1879-’81; nieuwe uitg. Leipzig 1922, 1928).

< >