Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 03-07-2019

Frenssen (Gustav)

betekenis & definitie

Frenssen (Gustav) - Duitsch romanschrijver, eerst van gezonde ➝ Heimatkunst, daarna van Prot.liberale, niet ongevaarlijk-rationalistische strekkingswerken; in zijn laatste manier door de beweging voor het neo-Germ. heidendom meegesleept, en soms erg zinnelijk in zijn schildering van het erotische; * 1863 te Barlt (Holstein). F. trad, als Lutheraansch predikant uit een kerkgemeenschap, waarvan hij de geloofsbelijdenis niet meer innerlijk gevoelde.

Hoogtepunten in zijn impressionistisch-schilderende, vaak met den humor van Dickens overglansde romanproductie zijn: Jörn Uhl (1901); Hilligenlei (1905; gewaagde motieven); Peter Moors Fahrt nach Süd-west (1906); Die Brüder (1917; grootsche schildering van den zeeslag bij Skagerrak); Otto Babendiek (1927; autobiogr. van inslag); Dummhans (1929).Lit.: H. M. Elster, G. F. (1913); H. Spiero, in Deutsche Köpfe (1927); W. Alberts, G. F. (Berlijn 1922); A. Droege, Die Technik in G. F.’s Romanen (Greifswald 1915).

< >