Frederik I (Duitse Rijk) - Barbarossa, keizer van het H. Roomsche rijk der Duitsche natie (1152-1190), zoon van Frederik van Zwaben en Judith, dochter van Hendrik den Zwarten, werd door de rijksvorsten met bijna algemeene stemmen tot opvolger van zijn oom, Koenraad III, gekozen.
Hendrik de Zwarte was een Welf; zijn zoons waren Hendrik de Trotsche en Welf VI, beiden dus ooms van moederszijde van F. Een der eerste daden van F. was nu zich met Hendrik den Leeuw, den zoon van Hendrik den Trotschen en dus zijn neef, te verzoenen, door hem naast Saksen ook nog het hertogdom Beieren toe te kennen.
F. begaf zich naar Italië, waar de steden, vooral Milaan, zeer machtig waren geworden, met elkaar in voortdurende twisten leefden en het keizerlijk gezag nauwelijks meer erkenden. In Rome, waar Innocentius II zich eerst na het schisma van Anacletus kon vestigen (1138) en waar Eugenius III zich niet kon handhaven, was in 1154 Hadrianus IV (de eenige Engelschman) op den pauselijken troon verheven (1154-’59).
Op zijn uitnoodiging toog F. in 1154 over de Alpen, hield een rijksdag in de vlakte van Roncaglia, kon Milaan voorloopig nog niet bedwingen, ontving te Pavia de IJzeren Kroon en werd 18 Juni 1155 door den paus tot keizer gekroond. F. keerde hierop naar D. terug, hernieuwde den landvrede, bedwong de roofridders, herstelde het D. oppergezag over Polen, huwde met Beatrix, erfdochter van Opper-Bourgondië, en versterkte zijn gezag ook in het rijk van Arles.
In de bezetting der bisdommen hield F. zich echter niet trouw meer aan het concordaat van Worms en onder invloed van Reinald van Dassel, aartsbisschop van Keulen, kwam hij in conflict met den paus. In 1158 trok hij opnieuw naar het Z., onderwierp Milaan en trachtte, opnieuw te Roncaglia, met de hulp der universiteit van Bologna, zijn rechten op Italië naar den trant van die der oude Rom. keizers vast te stellen.
Dit verwekte hevigen tegenstand vooral der Milaneezen, die zich in 1162 op genade of ongenade moesten overgeven, waarop hun het leven geschonken, maar de stad verwoest werd (1162). Intusschen was Hadrianus IV gestorven en een nieuw pausschisma uitgebroken, daar tegenover Alexander III (1159-’81) door de keizerlijke partij Victor IV werd gesteld.
F. meende tusschen beiden uitspraak te kunnen doen; de tegenpaus verscheen op een synode te Pavia, maar Alexander weigerde te komen en werd door F. niet erkend, die ook poogde Frankrijk, Engeland en Castilië tegen hem in te nemen. Alexander sloot nu een verbond met de Lombardische steden en week uit naar Fr., daar F. de overhand in Italië bezat.
Nadat F. bij den dood van Victor IV een nieuwen tegenpaus, Paschalis III, had doen kiezen (1164), keerde Alexander naar Rome terug en ondernam F. een nieuwen tocht naar Italië, om niet alleen zijn tegenpaus binnen Rome te brengen, maar ook Sicilië te onderwerpen. Alexander moest naar Beneventum vluchten, Rome werd bezet en Paschalis kroonde keizerin Beatrix met groote plechtigheid (1167).
In ’s keizers rug brak nu een opstand der Lombardische steden uit, Milaan werd herbouwd en bijna alle steden in Lombardije sloten zich bij Milaan en den paus aan. Juist wilde F. dien opstand neerwerpen, toen de pest zijn leger bijna vernietigde en hij zelf met moeite over de Alpen kon ontwijken.
In D. was er intusschen ongenoegen gerezen tegen Hendrik den Leeuw, wat wel door F. werd gestild, maar het testament van Welf VI, waarbij niet Hendrik de Leeuw, maar F. tot erfgenaam werd benoemd, legde de kiem tot de vijandschap tusschen beiden. Bij den dood van Paschalis III (1168) liet F. weer een tegenpaus, Callixtus III, kiezen en de Lombardische steden, wel begrijpend, dat zij zich op een strijd op leven en dood moesten voorbereiden, sloten zich nauwer aaneen en bouwden ter eere van Alexander de stad Alessandria.
In 1174 dacht F. den tijd gekomen Lombardije voorgoed te onderwerpen. Hij stootte echter het hoofd voor Alessandria, een verzoek om steun der rijksvorsten kreeg weinig gehoor, Hendrik de Leeuw weigerde kortaf en in die omstandigheden leed F. de groote nederlaag van Legnano (29 Mei 1176).
Het ongeluk bracht den keizer tot inkeer, hij erkende Alexander als paus en gaf hem alles terug, wat hem ontroofd was. In 1177 werd te Venetië met den paus en de Lombardische steden een vrede voor zes jaar gesloten, met Sicilië voor 15 jaar; F. wierp zich voor den paus neder en kreeg vergiffenis.
Inmiddels was Hendrik de Leeuw in N. Duitschland zeer machtig geworden en had zich veel vijanden op den hals gehaald, die hun klachten bij F. deden hooren.
Hendrik weigerde op F.’s indaging te Würzburg te verschijnen; in 1181 trok de keizer tegen hem op en dwong hem vergiffenis te vragen, waarbij hij zijn erfgoederen mocht behouden, maar Beieren en Saksen moest afstaan. In 1183 volgde de vrede van Konstanz, waarbij de Lombardische steden hun oude rechten behielden en den keizer trouw zwoeren.
Met Alexander’s opvolger, Lucius III (1181-’85), werden de betrekkingen weer minder hartelijk. Weer reisde F., thans zonder leger, naar Italië, waar een bevredigende oplossing werd gevonden en het huwelijk voorbereid tusschen F.’s zoon Hendrik en Constantia van Sicilië, waardoor de Hohenstaufen uitzicht kregen op het bezit van Z.
Italië. Lucius heeft dit niet bemerkt, maar diens opvolger, Urbanus (1185-’87), stond opeens voor het voldongen feit en zeker zou de strijd opnieuw zijn ontbrand, indien de val van Jerusalem (1187) niet alle twisten had doen vergeten.
Urbanus stierf van droefheid en F. beloofde een kruistocht te zullen ondernemen ter bevrijding van de H. Stad.
Op dien derden ➝ kruistocht verdronk hij 10 Juni 1190 in den Kalykadnus. Zijn zoon Hendrik VI volgde hem op.Lit.: H. Simonsfeld, Jahrbücher des deutschen Reiches unter F. (I Leipzig 1908); W. v. Giesebrecht, Gesch. d. deutschen Kaiserzeit (V en VI Meersburg, Schild, 1930); K. Hampe, F. Barb. u. sein Nachfolger, in: Meister der Politik (Stuttgart 1923); M. Philippson, Gesch. Heinrichs des Löwen (Leipzig 1918).
W. Mulder S.J.