Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 03-07-2019

Fransch-West-Afrika

betekenis & definitie

Fransch-West-Afrika - (Afrique occidentale française, verkorting A.O.F.), uitgestrekt koloniaal gebied in West-Afrika, aan Frankrijk toebehoorend, dat zich uitstrekt van den Atlantischen Oceaan tot het Tsaad-meer en van de Golf van Guinea tot het centrum van de Sahara. De politieke grenzen zijn: in het O.: Eng.

Nigeria en Fr.-Equat.-Afrika; in het N.: Ital. Libië en het Zuidelijk Territorium; ten W.: Spaansch Rio de Oro, Eng.

Gambia, Portug. Guinea; ten Z.: Eng.

Sierra Leone, de vrijstaat Liberia, de Eng. Goudkust en Nigeria.

Opp. 4.800.000 km2, ca. 15 millioen inwoners.Natuurlijke gesteldheid.

In het alg. komen overwegend plateau’s van 200-500 m voor, die terrasvormig naar den Oceaan afdalen. Hier en daar echter verheffen zich gebergten. In het Z.W. ligt de Foeta Dzjallon, hoofdzakelijk uit graniet en zandsteen opgebouwd en, ofschoon slechts 1200 m hoogte bereikend, zeer rijk aan water en een aantal rivieren voedend. Ten Z.O. hiervan treft men een bergstreek aan, waarvan de Nimba ruim 1600 m bereikt. Meer naar het binnenland toe verheffen zich de Mina-berg, de Komono-top; dichtbij de bocht van den Niger, de Hombori. Ten O. van de Volta verrijzen verder, in de richting van den Midden-Niger, de bergen van Togo en de Atakora (ong. 1000 m). In het O. worden de bekkens van Niger en Tsaadmeer door een plateaulandschap gescheiden.

Het woestijngedeelte van F.-W.-A. draagt het kenmerk van een oude peneplain, hier en daar met jongere sedimenten bedekt, zandsteen of kalksteen. Daar de primitieve schiervlakte door talrijke breukzones werd verdeeld, ontstonden hier vulkanische bergmassa’s. De Adrar der Iforas, de Aïr in het O., en de Adrar van Mauretanië in het W., zijn de voornaamste berggedeelten van Noordelijk F.-W.-A. in de Sahara. Daarnaast onderscheidt men uitgestrekte zandwoestijnen, waarvan de beruchte Tanesroefts, de verschrikkelijkste zijn.

Langs den Atlantischen Oceaan en de Golf van Guinea strekken zich lage kustvlakten uit, die het meest ontwikkeld zijn in Senegambië en langs den Benin-inham, waar zich talrijke lagunen gevormd hebben.

Rivieren. De hydrographische kenmerken van de stroomen zijn de vlg.: zij zwellen regelmatig en dreigen dan met overstrooming; het hoogwater wisselt af met zeer lagen waterstand; ook bezitten zij talrijke waterversnellingen, hetgeen het verkeer met het binnenland steeds sterk belemmerd heeft.

De belangrijkste stroomen zijn: de Niger, met zijn typische woestijnbocht in de omgeving van Timboektoe, waar een aftapping plaats had ten nadeele van den Opper-Niger, die vroeger in de Sahara uitmondde, maar die later werd afgetapt ten voordeele van den benedenstroom, die thans met een machtige delta in den Oceaan eindigt. De Volta onderging ook een aftapping, die den beneden waterloop ten goede kwam. De Senegal, die ten N. van de Kaap Verde in den oceaan mondt, telt in den bovenloop talrijke versnellingen en langs den benedenloop draagt hij zijdelingsche meertjes. De Gambia, Casamanca, Cavally, Sassandra, Comoe en Oeme zijn de voornaamste kuststroomen.

In het Noordelijk gebied komen enkel wadi’s voor, vooral langs den Noordel. oever van den Niger en den Senegal. Gedurende het Quartair heerschte een vochtiger klimaat in de Sahara; de biologische en morphologische opsporingen hebben daarvan het bewijs geleverd. Het steeds verarmen van den watervoorraad in de woestijn is niet enkel toe te schrijven aan klimaatschommelingen, maar ook aan aftappingsverschijnselen, nl. van den Niger en de Volta.

Klimaat.

Men kan, van Noord naar Zuid, de vlg. klimaatzones onderscheiden, waarmede tevens een kenmerkende flora en fauna samenvallen:

1° in het N. heerscht het Sahara-klimaat, met zijn droge lucht, zijn sterke temperatuursverschillen, zijn groote verdamping, zijn hevige winden, zijn zeer zeldzame, doch geweldige regenvlagen. De weinige planten, meestal met stekels en lange wortels, hebben zich speciaal aangepast bij dit uiterst droog milieu, alsmede de eenige dieren, die er nog leven en waarvan het uithoudingsvermogen merkwaardig is, nl. bij kameel en adax.
2° Het steppengebied, met tamelijk groote temperatuursschommelingen en een gemiddelden regenneerslag van 0,30 m. Men treft er uitgestrekte grasvelden aan en stekelige planten, zooals acacia’s, die er vaak dwergwouden vormen. In deze arme streek brengen de Senegal en vooral de Niger wat vruchtbaarheid en is de kameel het meest gebruikte lastdier.
3° De Soedaneesche Savanna, met een moessonregime: in den zomer waait er een heete en vochtige wind landwaarts; in den winter heerscht de droge „harmattan”, die zich van het binnenland naar den oceaan richt. Het regenseizoen met ca. 0,60 m gemiddelden regenneerslag breidt zich uit van Noord naar Zuid. In deze strook zijn enkel de bergstreken als kolonisatiegebieden voor den Europeaan geschikt. De machtig ontwikkelde graslanden worden regelmatig door de inheemschen in brand gestoken op de plaatsen, waar zij hun landbouwcultures willen uitoefenen. In den laterietachtigen bodem groeien de karite en de baobab. Paarden, runderen en ezels worden als huisdieren gefokt.
4° Het equatoriaalwoud, langs de Golf van Guinea, met geweldige regens (1,25 m) en steeds hooge temp. (26°). In de voor hem ongeschikte woonplaats lijdt de blanke gemakkelijk aan koorts. De nuttigste boomsoorten zijn hier de kola- en oliepalmboomen, de rubber en de bananen. Het wemelt er van apen en papegaaien, de olifant heeft er een bedreigde woonplaats, doch wordt beschermd, door tusschenkomst van de regeering.

Bevolking.

F.-W.-A. met zijn ca. 15 millioen inw. is dun bevolkt, daar het slechts 3 inw. per km2, telt. De bevolking is uiterst gemengd en zeer onregelmatig verspreid over deze reusachtige opp.

In het woestijn- en steppenachtige Noorden leven volken, die tot het blanke ras behooren en die tot aan de Fransche bezetting hun heerschappij uitoefenden over de Soedannegers. Het zijn zwerfvolken, die den Islam aanhangen: de Mooren ten W., de Toearegs in het centrum, en Arabische stammen in het O. Hun voornaamste bestaansbron is de veeteelt; zij hebben ook de meeste oasen in hun bezit, die echter door onderworpen meestal Neger-volken worden ontgonnen. De Soedan is bij uitnemendheid de woonplaats van de Negers, waaronder de vlg. stammen de belangrijkste zijn: de Woloffen in Senegal, de Bambara in het Opper-Nigergebied, de Malinke in Guinea, de Mossi in het Opper-Voltagewest, de Fan in Dahomey. Sommige Negers hadden machtige rijken tot stand gebracht, die echter door de latere indringers werden vernietigd. De sterkste overweldigers in de Soedan zijn de Foelbe, bronstot olijfkleurig en die steeds ijverige Mohammedanen zijn geweest. Het overige gedeelte van F.-W.-A. is bewoond door Negers. Sommigen hebben den Islam overgenomen; de overgroote meerderheid echter beoefent het fetisjisme. De gezonde Negerstammen zijn zeer zeldzaam. Tot de redding der Negers dragen vooral de missies ijverig bij; ook de staat ziet hiervan de noodzakelijkheid in en verrichtte reeds flink werk in medisch opzicht.

Bestuur.

Sedert 1 Oct. 1902 zetelt het bestuur van het groot generaal gouvernement te Dakar (voorheen te St. Louis). De gouverneur-generaal wordt bijgestaan door een alg. secretaris en door een gouvernementsraad, waarvan deel uitmaken inlandsche en Europeesche notabelen en hoogere ambtenaren van F.-W.-A.

Men onderscheidt de vlg. koloniën, waarvan de hoofden luitenant-gouverneurs zijn:

1° Senegal.
2° Fransch-Soedan.
3° Fransch-Guinea.
4° De Ivoorkust.
5° Dahomey.
6° De Niger-kolonie.
7° Mauretanië.

Tot F.-W.-A. behoort verder nog het mandaatgebied van Togo.

Econ. beteekenis.

Niettegenstaande de weinig voordeelige omstandigheden van het physieke milieu, zijn de Franschen er in geslaagd flinke resultaten te bereiken. Nieuwe werkmethoden werden toegepast, waaruit trouwens de inboorlingen voordeel trekken, spoorwegen werden aangelegd, stroomen bevaarbaar gemaakt, havens ingericht, bevloeiingswerken ondernomen, vooral in het bekken van den Niger, moderne cultures ingevoerd.

Onder de voornaamste voortbrengselen mogen vermeld worden: gom van den Verek Acacia, in Senegal, waarvan het belang echter ver in de schaduw wordt gesteld door de plantaardige vetten, nl. de aardnoten, die in groote hoeveelheden uit Senegal via de haven van Roefisque worden gevoerd; ook in Soedan, Guinea en de Ivoorkust neemt de oogst ervan toe. De oliepalmboom gedijt goed in de kuststrook, langs de Golf van Guinea. De kokosboom, langs de kust, komt vooral tot ontwikkeling in Dahomey. De karite, echt Soedanproduct, de sesam en de wonderboom zijn van groote beteekenis voor de toekomst. De rubber daarentegen werd van minder belang en zal wetenschappelijker moeten gewonnen worden. De houtreserve is aanzienlijk; maar de exploitatie, bijna uitsluitend van mahoniehout, zou beter moeten geregeld worden.

Als voedingsstof en als geneesmiddel wordt de kolanoot druk verhandeld, zij wordt vooral van Guinea en de Ivoorkust uitgevoerd. De inboorlingen winnen en verbruiken veel gierst, ook maïs, rijst, maniok en ignamen. De Europeanen ontwikkelen sedert eenigen tijd de teelt van cacao, vooral in de Ivoorkust-kolonie; de ananas en de bananen in Guinea. Ten slotte wordt veel zorg besteed aan de katoenplanterijen in Dahomey, Ivoorkust, Senegal en Soedan, die voor Frankrijk en zijn koloniën van groote beteekenis zijn.

Een andere bron van rijkdom is de veeteelt, nl. van runderen, schapen, geiten en varkens. Er worden ook paarden gefokt en in het N. kameelen.

De vischvangst wordt in de waterloopen gedreven door de Inheemschen. Langs de kust van Mauretanië, te Port-Etienne, is zij in handen van machtige Europ. maatschappijen, die zelfs sommige vischsoorten op de Parijsche markt brengen.

De inlandsche nijverheid wordt in sommige streken druk beoefend; zij is hoofdzakelijk handwerksnijverheid: de weverijen, het vlechtwerk, de leerlooierij in Soedan vnl., snijwerk, smeedwerk, vnl. in de Foeta Dzjallon, en ook goudontginning in de Ivoorkustkolonie. Ook de Eur. grootnijverheid begint zich uit te breiden, vooral door het verwerken van ruwe grondstoffen, als aardnoten, rijst, katoen, enz. Electrische nijverheid komt voor in de belangrijkste centra.

De handel van F.-.W.-A. bedroeg in 1926 910 millioen Fransche frs., in 1929 2877 millioen, in 1931 slechts 1 367 millioen; de helft hiervan geschiedt met het moederland. De gewichtigste uitvoerart. zijn: de plantaardige vetten (ruim 80%), hout, rubber, gom, maïs, katoen, vleesch. Als voornaamste invoerproducten gelden: stoffen, steenkool, metalen, voedingswaren, dranken.

Voor de verdere ontwikkeling van het economisch leven zijn de verkeerswegen van overwegende beteekenis; havens werden aangelegd en de spoorwegen worden steeds talrijker. In 1930 bereikte het net ruim

300 km in Fransch-West-Afrika.

Naast de stoffelijke uitrusting van dit uitgestrekt domein legt Fr. er zich ook op toe de sociale toestanden te verbeteren. Vóór de komst der Fr. woedde er oorlog, drongen rooversbenden binnen en werden velden en hutten herhaaldelijk vernietigd, de ziekten maakten meer slachtoffers. Thans heerscht er vrede en kunnen de volken zich op winstgevenden landbouw toeleggen, die door tusschenkomst van staat en missie steeds meer verbeteringen boekt. Ook het onderwijs wordt uitstekend verzorgd.

Lit.: C. Guy, L’Afr. occid. fr. (Parijs 1929); E. F. Gautier, Le Sahara (Parijs 1928); id. , La Conquête du Sahara (Parijs 1919); Cortier, D’une rive à l'autre du Sahara (Parijs 1908): A. Gruvel en R. Chudeau, A travers la Maurétanie occid. (Parijs 1909): Général Toutée, Du Dahomey au Sahara (Parijs 1914); L. Tauxier, Le Noir du Soudan (Parijs 1912); M. Abadie, La colonie du Niger (Parijs 1927): E. Morel, Probl. de l’Ouest africain (Parijs 1904): J. Brummelkamp, Soc. geogr. van Afrika (II Midden, Zuid- en Oost Afrika, 1930); G. Joseph, La côte d’ivoire, le pays, les habitants (Parijs 1917); S. Le Barbier, La côte d’ivoire, agriculture, commerce, industrie (1916); G. François, Notre colonie du Dahomey (1916); B. Le Chatelier, L’Islam dans l’Afr. occid. fr. (1899); Et. Richet, La Maurétanie (1920); Atlas colonial fr., édité par l’Illustration (Parijs 1929).

V. Asbroeck. Weermacht.

Deze is als volgt samengesteld: 1e brigade (Dakar) à 2 reg. en 1 zelfstandig bataljon infanterie, 1 reg. artillerie, 1 comp. genie; 2e brigade (Kati) à 1 reg. en 2 zelfstandige bataljons inf., 1 sectie bergart.; 3e brigade (Abidjan) à 4 bataljons inf. en 1 sectie bergart. In Mauritanië 1 bataljon inf. en 1 sectie bergart. Hoofdkwartier: Dakar. De troepen zijn samengesteld uit Franschen en Inlanders (Senegaleezen). De Fr. off., onderoff. en manschappen, voorkomende op de bij elk wapen en dienstvak aangelegde lijsten, worden in volgorde en bij toerbeurt aangewezen voor den kolonialen dienst voor minstens 2 jaar. De manschappen moeten 6 maanden in het moederland hebben gediend en 21 jaar oud zijn.

Lit.: Annuaire militaire (1934).

v. Munnekrede. Namen der plaatsen e.d. in Fransch-Vlaanderen, waarvan de naam in het Fransch min of meer belangrijk van de Hollandsche afwijkt.

Ned.naam Fr.naam Ned.naam Fr.naam Belle Bailleul Peene Nordpeene Berkin Vieux Berquin Permeke Premesques Borrebeek Bourre Roobeek Roubaix BurburgBuiten BourbourgCampagne Ruisscheure Renescure Ekelsbeke Esquelbecq Rijsel Lille Grevelingen Gravelines Schoobeek Escobeques Halewyn Halluin Singhem-inWepe Sainghien-enWeppes Harbodem Haubourdin Sint-Winoksbergen Bergues Harrefoort Hardifort Stegers Estaires Holme Lomme Tienen Thiennes Kaaster Caëstre Tourkonje Tourcoing Karthuizerberg Mont des Récollets Vleteren Flètre Kiesenet a.d. Eule Quesnoy-surDeule Vloeren-in-Wepe Fournes-enWeppes Komen Comines Vromelle Fromelles Koudeschure Caudescure Waals-Kappel Wallon-cappel Kwaadijper Quadypre Waasten Warneton-Sud Leie Lys Wate Motte-au-Bois Lennik Lannoy Watene Watten Mergem Merville Waterloos Wattrelos de Moeren Les Moëres Wemercis Wambrechis Neder-Waasten Warneton-Bas Zande Soute Nieuw-Berkin Neuf-Berquin Zerkel Sercus Nieuwerleet Nieurlet Zoetestede Le-Doulieu

< >